maandag 10 mei 2010

zaterdag 8 mei

Excursie Meanderpark, 8 mei 2010 Annemarie

Het is een beetje een regenachtige ochtend, niet zo warm, maar wel met een voorjaarsgevoel in de lucht. Wijnanda en Erik beginnen de excursie, met een praktische opdracht over waterkwaliteit. Waterkwaliteit is onder andere afhankelijk van zuurstofgehalte, lichtinval, helderheid, stroming, zuurgraad (pH), voedingsstoffen, bodemsoort, oevers en waterplanten. Het is de bedoeling dat we aan de hand van (ongewervelde) waterdieren (macrofauna) die voorkomen in het water gaan bepalen hoe de waterkwaliteit is, of het water zuurstofrijk is of niet.

Als het water zuurstofrijk is, komen er kokerjuffers, libellenlarven, kevertjes, schaatsenrijders en groene watermijt in voor. Deze soorten nemen zuurstof direct uit het water op en kunnen daarom alleen in zuurstofrijk water overleven. Als het water maar matig zuurstofrijk is, dan zul je deze soorten niet aantreffen, maar wel o.a. waterslakken en waterpissebedden. In weinig zuurstofrijk water zitten steekmuggen, slingerwormen (tubifexen) en rode watermijten.

Wijnanda vertelt over ademhalingstechnieken van verschillende waterdiertjes. De waterpissebed heeft bijvoorbeeld kieuwen in z’n poten. De waterspin spint een luchtbel in en neemt die onderwater. Het schrijvertje heeft lucht onder z’n dekschilden. Muggenlarven gebruiken een adembuis.

Omdat sommige waterdiertjes steken (bootsmannetjes, libellenlarven) is het aan te raden om ze niet met de hand te pakken. We hebben op verschillende plaatsen monsters genomen met schepnetjes en toen uitgezocht welke soorten zich daar bevonden.

Als materiaal hebben we o.a. schepnetjes, emmers, deksels, theezeefjes, doorzichtige plastic bekers en loepbakjes gebruikt. Schepnetjes kun je kopen bij tuincentra of dierenwinkels. Een tip van Carla is om oude tennisrackets te sparen en de snaren eruit te halen, en daar een stuk hor in te doen: dat is steviger dan een net en daardoor geschikt voor excursies met kinderen.

We hebben onder andere de volgende soorten gevonden: watervlooien, zoetwaterpissebedden, steekmuglarven, rattenstaartlarven, watermijten, bootsmannetjes, bloedzuigers, tubifexen, rode muggenlarven, een waterslak, waterslakkeneitjes en haftelarven. Dit betekent dus dat het water in het Meanderpark matig zuurstofrijk is, ook al zijn er weinig waterplanten.

Hierna zijn we een rondje door het park gelopen en hebben daar o.a. de volgende soorten aangetroffen: gele pijpbloem, wilde hyacint (paars of wit, roze zijn bastaard), heelkruid, gagel, schijnaardbei, kleefkruid, wilgenroosje, hangende zegge, daslook, schaduwkruiskruid, kardinaalsmuts (met stippelmot), tonderzwam, stengelloze sleutelbloem, veldesdoorn, paarbladig goudveil, kruipend zenegroen, moerasspirea (heel typisch grote en kleine blaadjes afgewisseld), heermoes, onze-lieve-vrouwe-bedstro, ooievaarsbek, vossenstaart, vrouwenmantel, ratelaar, knolsteenbreek, moeraswolfsmelk, echte koekoeksbloem, appelbes, aardbei, schaafstro (voor het polijsten van nagels en zilveren lepeltjes), aronskelk, gele dovenetel, kamperfoelie, prachtschubwortel, voorjaarshelmkruid, voorjaarszonnebloem, muskuskruid, lelietjes van dalen, witte dovenetel, brem, zuurbes, groot hoefblad en kornoelje. Het vogeltje dat zich had verstopt onder overhangende zegge bleek een waterhoentje te zijn.

zaterdag 8 mei

MEANDERPARK 8 mei, Joanne

Vanaf het huis van Carla lopen we door het parkje met Abeelbomen, met de karakteristieke ogen en mondjes in de stam.
Bij de ingang van het Meanderpark zien we geborgen tussen enkele boomwortels een pracht exemplaar schubwortel.
Van de vorige excursie herinner ik me de zuurbes op een hoekje, Carla vertelde erover dat als je 3 keer op de geopende gele bloemetjes tikte het bloemetje dicht gaat (heeft dit ook iets met ins ecten en bevruchting te maken?)
De volop aanwezige Aronskelk heeft ook een intrigerend bevruchtingssysteem, “de vingervormige kolf wordt omgeven door een schutblad, dat zich van onderen vernauwt. Onder die vernauwing bevindt zich een buikige ruimte die de ketel wordt genoemd. In die ketel, bevinden zich de mannelijke en de vrouwelijke bloemen aan de basis van de kolf. De ketel wordt afgesloten door stugge, plantaardige 'haren'. Op de dag dat de plant gaat bloeien, begint de kolf te stinken naar rottend vlees. Het produceren van die stank kost energie, waardoor de temperatuur in de ketel oploopt. Insecten worden aangetrokken door de aasgeur en banen zich een weg naar de ketel langs de haren die op de heenweg wel meebuigen, maar op de terugweg niet. Het insect zit in de val. Wild fladdert het in het rond en bevrucht en passant de vrouwelijke bloemen. Na de bevruchting verslapt de bloem en kunnen de insekten ontsnappen, op weg naar de volgende val.”
Heelkruid, waarover Carla de smakelijke anekdote vertelt dat er vroeger zulke wondehelend eigenschappen aan werden toegeschreven dat als je hutspot met stoofvlees at, door heelkruid de stukken vlees weer aan elkaar groeide.
De roze boshyacinten zijn gebastadeerden van de blauwe en witte boshyacinten, daarom proberen ze de witte en roze te bestrijden.

Waterleven
Wijnanda en Erik zijn beladen met emmers en schepnetten, duidelijk hebben zij een doortimmerd ochtend programma voor ons in petto.

Voor waterleven is gezond water nodig, dat wil zegen :
Helder water
Oeverberoeiing
Bodemplanten
Waterplanten
Licht
In het Meanderpark is het water helder, de bodem is zand/slibachtig, er is weinig stroom, de beschoeiing bestaat oa uit moerasspirea, typisch stadswater. In ondiepe sloten duidt kroos op schoonwater en in openwater de aanwezigheid van alg.

Wijnanda vertelt over hoe het waterleven aan zuurstof komt:
De waterpissebed ademt door kieuwen in de achterpoten
De waterspin weeft een web om een luchtbel en neemt die mee naar beneden
De larve van de steekmug heeft een ademkanaal, hij hangt aan de wateroppervlakte.
NB Schrijvertjes hebben vette poten, daarom is fosfaat een vijand van het schrijvertje.

Een korte demo met het schepnet volgt, niet scheppen met grote halen want dat roept vlucht gedrag op, maar met kleine open en neer gaande haaltjes scheppen. We gaan op jacht gewapend met een overzichtskaart van veel voorkomende waterbeestjes. Hieronder de fascinerende buit :

Hafte larve van de eendagsvlieg in verschillende stadia
Watervlo
Kreeftjes
Rode spin
Bootsmannetjes
Watermijt
Bootsmannetje
Watermijt
Bloedzuiger, Carla laat zien hoe je met dit diertje kinderen kan boeien.
Slakkeneieren, slijmdruppels waar heel veel mini slakjes in groeien, volgens Erik prachtig om onder de microscoop te bekijken.
Larve van de steenmug met waaierende kieuwen waar hij door ademt.
Waterpissebed, Erik vertelt dat waterpissebedden op Antartica wel 1 meter groot worden.
Watervlooien
Vlokreeft

maandag 3 mei 2010

zaterdag 24 april 2010

EXCURSIE 24 APRIL 2010
Verslag van Ron Hamming

Het was vandaag de bedoeling, dat ……en Renske Hesselmann ons een rondleiding over de Kwekerij bij de Braak zouden geven. Renske moest het echter alleen doen, omdat………….. verhinderd was. Gelukkig had Anthonie de sleutel bij zich.

We kwamen voorlopig echter niet aan de kwekerij toe. Renske stelde ons de gewetensvraag wat een plant voor ons betekent. Omdat de antwoorden nogal aarzelend kwamen, gaf ze enkele voorzetten. Planten leveren ons voedsel, kleding, verwarming etc. Ze stelde, dat leven op aarde niet mogelijk was en wij er zonder hen niet zouden zijn. Jeanine: “…niet in deze vorm…” Dan stelt Renske de vraag waar planten vandaan komen. Oorspronkelijk zoals alle leven uit het water, waarna ze in de loop van de evolutie het land bezetten. Renske wil er echter niet te diep op ingaan. Ze heeft een en ander op papier gezet, zodat we het achteraf kunnen nalezen.

Ze gaat in op de ontstaansgeschiedenis in het park en komt hier gedurende de hele excursie op terug.
Rond 1600 ontstond er door een doorbraak vanuit het Nieuwe Meer een veenplas. Het is eeuwenlang een moerasgebied gebleven. Toen de gemeente besloot, het gebied te bebouwen, wilde men het tot een wandelpark omvormen. Men gaf de tuinarchitect Broerse opdracht om dit park te ontwikkelen. Deze had echter opvattingen over groenvoorzieningen die enigszins afweken van de toen heersende mode. Hij moest ook werken met de omstandigheden zoals hij die aantrof. De Engelse landschapsstijl met cultivars en exoten was hier niet goed toepasbaar. De grondsoort (veen) was op zichzelf niet geschikt en veel te nat. Hij vond ook dat rekening met de historie van het gebied moest worden gehouden en het park daarom een natuurlijk karakter moest krijgen. Grote delen van het park, met hun rietoevers en aangelegde rietkraggen, werden min of meer in hun oude staat bewaard. De plas werd uitgebaggerd en de ongeveer 10 kubieke meter bagger werd gebruikt om het land op te hogen. Met boomstammetjes werden paden aangelegd. Als men erover loopt veert de grond nog steeds een beetje, want het blijft een zachte ondergrond. Deze bovengenoemde werkzaamheden werden in de oorlogsjaren handmatig verricht.

Er rezen echter problemen met de beplanting. Broerse wilde b.v. berken en elzen laten planten, maar de elders gekweekte bomen sloegen niet aan. De natuur laat zich niet dwingen. Broerse wilde ook eigenlijk liever wilde planten. Onder leiding van Koos Landwehr zijn door het hele land zaden en stekken verzameld. Met dit uitgangsmateriaal begon men op de nieuwe kwekerij plantmateriaal voor het park te kweken. Men moest echter lange tijd met grondsoor-ten en plantmateriaal experimenteren om de plantensoorten aan de lokale bodemomstandig-heden te laten wennen.

Na Renskes inleiding begeven we ons op het pad richting de kwekerij. We blijven echter zo vaak bij de begroeiing rond het pad stilstaan dat we deze voorlopig niet bereiken. We treffen o.a. dotterbloemen, enkele pinksterbloemen, bosanenemonen, verschillende soorten dove-netel, gevlekte aronskelken, witte klaverzuring, blauwe knoop (rozetten), moeslook, eenbes, (amandel)wolfsmelk, kievitsbloemenvarens (stekelvaren, moerasvaren?), zeggen (3-kantige stengel!), mossen en korstmossen aan. Door het hele park treft men hier en daar orchideeensoorten aan (gevlekte orchis, rietorchis, wespenorchis?).
Verder kleine bomen en struiken als wilgen, berken, krentenboompjes en gagel. Bij sommige houtige gewassen gaat Renske dieper op de zaken in. Rond de wortels van de wilgen vindt men veel maartse viooltjes. Dit plantje, dat geen bladeren heeft, is voor zijn voedsel afhankelijk van ondermeer wilgen en berken en parasiteert op de wortels. Zij berokkenen hun gastheer echter geen schade, omdat ze deze a.h.w. enkel gebruiken om op te bloeien en zaad te vormen en weer wegkwijnen tegen de tijd dat de gastheer zelf in bloei komt en aan zaadvorming begint. Volgens verschillende mensen zijn er wel meer maartse viooltjes dan vorig jaar. Renske houdt verder een kort verhaal over de gagel, dat voor de tijd dat hop werd toegevoegd werd gebruikt om meer smaak aan bier te geven. Bij veelvuldig gebruik is gagel echter giftig, zodat men uiteindelijk is gestopt met de toevoeging ervan aan bier.

Renske gaat tussendoor in op allerlei verdedigingsmechanismen die planten gebruiken om vraat tegen te gaan. Daar ze niet zoals dieren kunnen vluchten, hebben ze b.v. stekels, netels of giftige stoffen. Ook gallen zijn een soort verdediging tegen insecten, waarbij de larve van het insect eigenlijk wordt geisoleerd zodat hij de plant verder niet kan schaden.

We komen eindelijk bij de kwekerij aan. De deelnemers van de excursie verspreiden zich al snel over het terrein. Renske en Anthonie geven voor een aantal mensen uitleg bij de eerste bakken bij het hek met lavendel- en dopheidestekjes. Vroeger plantte men deze op open grond, maar men is hiervan teruggekomen: bij grote stukken zwarte grond is het voor het publiek is niet duidelijk dat het om beplanting gaat, men ziet het vaak voor “onkruid” aan. Bovendien is er veel verlies. Daarom laat men de stekjes tegenwoordig anderhalf jaar opkweken bij een kwekerij in de Flevopolder, waarna men de opgekweekte planten, die dan aanzienlijk groter zijn, ter plekke plant. Het groen “kleedt” dan voor het oog meer. Voor 100 vierkante meter heeft men b.v. 5000 stekjes nodig.
De prijs van het opkweken valt overigens mee, omdat de betreffende kwekerij volgens Anthonie niet direct een sociale werkplaats is, maar het personeel grotendeels uit (licht) gehandicapten bestaat die dit soort werkzaamheden als dagactiviteit uitvoeren.

We verzamelen ons rond enkele rijen met grote ronde kweekbakken van steen, waarin a.h.w. landschapstypen in oplopende stadia van verlanding worden nagebootst. We blijven hier uitgebreid bij staan en verdiepen ons in de plantjes. Pas in latere stadia komen hogere, zaadvormende planten (b.v. zeggen en grassen, dophei, dotterbloem, kievitsbloem) aan de orde. Verschillende deelnemers blijven lang studeren aan allerlei soorten mossen en korstmossen. Ook de wolfsklauw, een sporenplant, wekt interesse.

De deelnemers hebben zich inmiddels over het hele terrein verspreid. De schrijver blijft min of meer in de buurt van Renske en Anthonie, maar zijn aandacht wordt vooral getrokken door een “rotstuin”, bestaande uit stapels tegels/ dakpannen van leisteen (?), waarop zich verschillende sedumsoorten en andere rotsplanten hebben gehecht. Daarna loopt hij door naar enkele bekistingen met kweekplanten, waarover zwart gaas is aangebracht, tegen de vogels, maar ook om deze schaduwminnende kweekplanten tegen de zon te beschermen.

Inmiddels is Leo aangekomen, met een stevige kiespijn. Hij verzorgt de eerste groepsactiviteit voor vandaag. Op een gegeven moment komen alle deelnemers samen bij het hek van de kwekerij en gaat naar het bankje bij de eerste brug. Hij deelt tassen van Waternet uit met grote spiegels, opschrijfboekjes en pennen. Er moeten groepjes van twee worden gevormd. Deze lopen via de twee bruggetjes over het pad. De ene houdt de spiegel b.v. op buikhoogte naar boven en vertelt de ander wat hij boven zich via de spiegel waarneemt. Deze noteert het in zijn opschrijfboekje. Na 10 minuten wisselen de twee mensen van het groepje, na het fluitje van Leo. Nu wordt de spiegel echter boven het hoofd gehouden en geeft de ander aan de ene door wat hij via de spiegel onder zich ziet. Ook dit wordt genoteerd, waarna alle spullen (waaronder de boekjes, die Leo voor zijn verslag zal gebruiken) aan Leo wordt geretourneerd.
Na afloop vindt er een korte evaluatie plaats. De algemene conclusie is (volgens de schrijver) dat de grondidee aardig is, maar dat er op deze wijze veiligheidsproblemen kunnen ontstaan als men, zoals de bedoeling is, deze activiteit voor kinderen organiseert. De kinderen lopen rond met een grote spiegel en kunnen een keer struikelen. Daarom heeft Leo het ook zo georganiseerd dat er altijd iemand naast degene met de spiegel moet lopen om hem/ haar zonodig te waarschuwen, maar het blijft een aandachtspunt. Het de bedoeling dat de spiegel in een houten lijst worden gevat, zodat de spiegel veiliger en voor de kinderen beter hanteerbaar is. Leo is hier echter door een te korte voorbereidingstijd nog niet aan toegekomen.
De waarnemingen via de naar boven gerichte spiegel worden als geslaagd ervaren. Men zet echter wel vraagtekens naar de zin van een naar onder gerichte spiegel, daar de deelnemers aan de activiteit ook zonder spiegel naar de grond of op ooghoogte kunnen kijken. Een bijkomend probleem is, dat verschillende mensen met de spiegel boven zich gedesorienteerd raken. Ook het gewicht van de spiegels kan voor kinderen een probleem vormen. Leo zal verder nadenken over aanpassingen van de uitvoering van de activiteit.

Inmiddels is Alex aangekomen, in vol ornaat. We verzamelen ons op het tweede bruggetje, waarop hij ons het een en ander zal vertellen over de visstand in deze wateren. Het behoort tot het z.g. snoek/ ruisvoorn type (met verder de aanwezigheid van de modderkruiper en naar verluidt ook de karper); de waterkwaliteit is redelijk. De diepte is ongeveer 80 cm, met een laag bagger van een meter. Er moet dan ook volgens Anthonie een keer worden gebaggerd.
Er wordt dieper ingegaan op de snoek. Deze houdt zich vaak schuil tussen de oeverbegroei-ing, onder holle kanten en overhangende takken. Ook aan de kop van kruisende waterwegen komt men hem wel tegen. Hij jaagt vanuit de begroeiing op voorbijkomende prooien, waaronder jong broed dat zich tussen de oeverplanten ophoudt. Daarbij eet de snoek ook jonge exemplaren van de eigen soort. In andere delen van de plas vindt men waterplanten als gedoornd hoornblad en waterpest.
Men komt over de winter te spreken, toen het wekenlang vroor. Zolang er voldoende licht in het water valt is een laag ijs niet zo’n probleem voor het onderwaterleven, maar deze ont-stonden toen er herhaaldelijk een laag sneeuw viel. Hierdoor drong het daglicht niet door tot in het water, waardoor de fotosynthese stilviel en er te weinig zuurstof werd geproduceerd. Er zijn dan ook veel vissen doodgegaan. Er moesten in het gehele Amsterdamse Bos ruim 1800 dode karpers worden verwijderd. Zelfs de aal heeft de winterse omstandigheden meestal niet overleefd.
In principe grijpen de beheerders van de Braak niet in de natuur in. Onder deze omstandig-heden besloten ze echter een grote wak bij het bruggetje aan te brengen, zodat de vogels (reigers, visdiefjes, ijsvogels) bij hun voedsel konden. Het vroor echter zo streng en langdurig, dat het wak binnen afzienbare tijd grotendeels dichtvroor. Alleen de grotere vogels hielden het nog enigszins open.

Na het verhaal van Alex is de excursie eigenlijk afgelopen, maar op voorstel van Anthonie besluiten we dit keer door te lopen naar de z.g. “Doorbraak”, waar we bij vorige excursies niet aan toegekomen zijn. Het park dat we tegenwoordig “De Braak” noemen en dat in de oorlogsjaren aangelegd werd, werd aan het eind van de oorlog met een stuk uitgebreid, dat een ander karakter heeft, alleen al omdat Broerse hier wel exoten heeft laten planten.

zaterdag 27 maart

Excursie Schinkelbos op 27 maart 2010
verslag van Aleid Offerhaus

Voor ogen kan ik niet zeggen – ik ben immers geblinddoekt - maar het staat me nog levendig bij: het moment waarop ik onder hoorbaar gegniffel het hoofd buig voor een denkbeeldige tak, waar Brigit me voor gewaarschuwd heeft.

Als ik met Marit terugfiets van onze gezamenlijke Broedvogel Monitoring Project-ronde, vertelt ze me dat ze het Schinkelbos, waar ze die ochtend samen met Anthony een rondleiding geeft, nog nooit bezocht heeft. Van verbazing val ik bijna van mijn fiets. ‘Dat kan toch niet’ roept de schooljuffrouw in mij. Zij en Anthony hebben zich bovendien voorgenomen om ons de Blauwborst en de Veldleeuwerik te laten horen. Op waarneming.nl was er immers melding gemaakt van een Blauwborst en een Veldleeuwerik in het Schinkelbos. ‘ Toe maar’ denk ik mopperig ‘alsof die beesten op afstand bedienbaar zijn’.
Onder leiding van Anthony en Marit vertrekken we op de fiets door het Schinkelbos. Jaap zonder fiets neemt Brigit achterop en zo stoppen we na vijf minuten op een schijnbaar willekeurige plek in het bos. Hier worden we letterlijk het bos in gestuurd. Geblinddoekt en alleen bijgestuurd door een maatje moeten we onze weg naar een plek in het bos vinden om deze vervolgens zonder blinddoek weer terug te vinden. Volgens Van Dale is ‘iemand het bos insturen’ in politiejargon ‘ iemand zijn vrijheid teruggeven’ en eigenlijk is dit zo gek nog niet. Als eerste wend je je ogen aan bij het waarnemen en in tweede instantie schakel je pas over op je andere zintuigen, maar alleen kijken beperkt je waarneming, omdat je wat je waarneemt ook kan voelen, ruiken of horen.
Na het bos worden we zonder kluitje het riet ingestuurd, maar met de opdracht om vooral niet te kijken en goed te luisteren en ja hoor, even later horen we daadwerkelijk de Blauwborst. Als sluitstuk moeten we nog aan een geblinddoekt iemand beschrijven wat we zien, maar dat blijkt lastiger dan gedacht. Hoe beschrijf je iets aan iemand die geen beelden heeft om jouw beelden te kunnen begrijpen? Het maakt wel duidelijk dat je in je beschrijving van verschijnselen wel in de schoenen van je toehoorder moet gaan staan.
Op de Takkade, die om het Schinkelbos heenloopt, besluiten we de excursie met een rollenspel. Op dat punt ben ik niet zo helder meer. Ongestraft om vijf uur opstaan vraagt zijn tol.
En ja, die Veldleeuwerik.......