maandag 10 mei 2010

zaterdag 8 mei

Excursie Meanderpark, 8 mei 2010 Annemarie

Het is een beetje een regenachtige ochtend, niet zo warm, maar wel met een voorjaarsgevoel in de lucht. Wijnanda en Erik beginnen de excursie, met een praktische opdracht over waterkwaliteit. Waterkwaliteit is onder andere afhankelijk van zuurstofgehalte, lichtinval, helderheid, stroming, zuurgraad (pH), voedingsstoffen, bodemsoort, oevers en waterplanten. Het is de bedoeling dat we aan de hand van (ongewervelde) waterdieren (macrofauna) die voorkomen in het water gaan bepalen hoe de waterkwaliteit is, of het water zuurstofrijk is of niet.

Als het water zuurstofrijk is, komen er kokerjuffers, libellenlarven, kevertjes, schaatsenrijders en groene watermijt in voor. Deze soorten nemen zuurstof direct uit het water op en kunnen daarom alleen in zuurstofrijk water overleven. Als het water maar matig zuurstofrijk is, dan zul je deze soorten niet aantreffen, maar wel o.a. waterslakken en waterpissebedden. In weinig zuurstofrijk water zitten steekmuggen, slingerwormen (tubifexen) en rode watermijten.

Wijnanda vertelt over ademhalingstechnieken van verschillende waterdiertjes. De waterpissebed heeft bijvoorbeeld kieuwen in z’n poten. De waterspin spint een luchtbel in en neemt die onderwater. Het schrijvertje heeft lucht onder z’n dekschilden. Muggenlarven gebruiken een adembuis.

Omdat sommige waterdiertjes steken (bootsmannetjes, libellenlarven) is het aan te raden om ze niet met de hand te pakken. We hebben op verschillende plaatsen monsters genomen met schepnetjes en toen uitgezocht welke soorten zich daar bevonden.

Als materiaal hebben we o.a. schepnetjes, emmers, deksels, theezeefjes, doorzichtige plastic bekers en loepbakjes gebruikt. Schepnetjes kun je kopen bij tuincentra of dierenwinkels. Een tip van Carla is om oude tennisrackets te sparen en de snaren eruit te halen, en daar een stuk hor in te doen: dat is steviger dan een net en daardoor geschikt voor excursies met kinderen.

We hebben onder andere de volgende soorten gevonden: watervlooien, zoetwaterpissebedden, steekmuglarven, rattenstaartlarven, watermijten, bootsmannetjes, bloedzuigers, tubifexen, rode muggenlarven, een waterslak, waterslakkeneitjes en haftelarven. Dit betekent dus dat het water in het Meanderpark matig zuurstofrijk is, ook al zijn er weinig waterplanten.

Hierna zijn we een rondje door het park gelopen en hebben daar o.a. de volgende soorten aangetroffen: gele pijpbloem, wilde hyacint (paars of wit, roze zijn bastaard), heelkruid, gagel, schijnaardbei, kleefkruid, wilgenroosje, hangende zegge, daslook, schaduwkruiskruid, kardinaalsmuts (met stippelmot), tonderzwam, stengelloze sleutelbloem, veldesdoorn, paarbladig goudveil, kruipend zenegroen, moerasspirea (heel typisch grote en kleine blaadjes afgewisseld), heermoes, onze-lieve-vrouwe-bedstro, ooievaarsbek, vossenstaart, vrouwenmantel, ratelaar, knolsteenbreek, moeraswolfsmelk, echte koekoeksbloem, appelbes, aardbei, schaafstro (voor het polijsten van nagels en zilveren lepeltjes), aronskelk, gele dovenetel, kamperfoelie, prachtschubwortel, voorjaarshelmkruid, voorjaarszonnebloem, muskuskruid, lelietjes van dalen, witte dovenetel, brem, zuurbes, groot hoefblad en kornoelje. Het vogeltje dat zich had verstopt onder overhangende zegge bleek een waterhoentje te zijn.

zaterdag 8 mei

MEANDERPARK 8 mei, Joanne

Vanaf het huis van Carla lopen we door het parkje met Abeelbomen, met de karakteristieke ogen en mondjes in de stam.
Bij de ingang van het Meanderpark zien we geborgen tussen enkele boomwortels een pracht exemplaar schubwortel.
Van de vorige excursie herinner ik me de zuurbes op een hoekje, Carla vertelde erover dat als je 3 keer op de geopende gele bloemetjes tikte het bloemetje dicht gaat (heeft dit ook iets met ins ecten en bevruchting te maken?)
De volop aanwezige Aronskelk heeft ook een intrigerend bevruchtingssysteem, “de vingervormige kolf wordt omgeven door een schutblad, dat zich van onderen vernauwt. Onder die vernauwing bevindt zich een buikige ruimte die de ketel wordt genoemd. In die ketel, bevinden zich de mannelijke en de vrouwelijke bloemen aan de basis van de kolf. De ketel wordt afgesloten door stugge, plantaardige 'haren'. Op de dag dat de plant gaat bloeien, begint de kolf te stinken naar rottend vlees. Het produceren van die stank kost energie, waardoor de temperatuur in de ketel oploopt. Insecten worden aangetrokken door de aasgeur en banen zich een weg naar de ketel langs de haren die op de heenweg wel meebuigen, maar op de terugweg niet. Het insect zit in de val. Wild fladdert het in het rond en bevrucht en passant de vrouwelijke bloemen. Na de bevruchting verslapt de bloem en kunnen de insekten ontsnappen, op weg naar de volgende val.”
Heelkruid, waarover Carla de smakelijke anekdote vertelt dat er vroeger zulke wondehelend eigenschappen aan werden toegeschreven dat als je hutspot met stoofvlees at, door heelkruid de stukken vlees weer aan elkaar groeide.
De roze boshyacinten zijn gebastadeerden van de blauwe en witte boshyacinten, daarom proberen ze de witte en roze te bestrijden.

Waterleven
Wijnanda en Erik zijn beladen met emmers en schepnetten, duidelijk hebben zij een doortimmerd ochtend programma voor ons in petto.

Voor waterleven is gezond water nodig, dat wil zegen :
Helder water
Oeverberoeiing
Bodemplanten
Waterplanten
Licht
In het Meanderpark is het water helder, de bodem is zand/slibachtig, er is weinig stroom, de beschoeiing bestaat oa uit moerasspirea, typisch stadswater. In ondiepe sloten duidt kroos op schoonwater en in openwater de aanwezigheid van alg.

Wijnanda vertelt over hoe het waterleven aan zuurstof komt:
De waterpissebed ademt door kieuwen in de achterpoten
De waterspin weeft een web om een luchtbel en neemt die mee naar beneden
De larve van de steekmug heeft een ademkanaal, hij hangt aan de wateroppervlakte.
NB Schrijvertjes hebben vette poten, daarom is fosfaat een vijand van het schrijvertje.

Een korte demo met het schepnet volgt, niet scheppen met grote halen want dat roept vlucht gedrag op, maar met kleine open en neer gaande haaltjes scheppen. We gaan op jacht gewapend met een overzichtskaart van veel voorkomende waterbeestjes. Hieronder de fascinerende buit :

Hafte larve van de eendagsvlieg in verschillende stadia
Watervlo
Kreeftjes
Rode spin
Bootsmannetjes
Watermijt
Bootsmannetje
Watermijt
Bloedzuiger, Carla laat zien hoe je met dit diertje kinderen kan boeien.
Slakkeneieren, slijmdruppels waar heel veel mini slakjes in groeien, volgens Erik prachtig om onder de microscoop te bekijken.
Larve van de steenmug met waaierende kieuwen waar hij door ademt.
Waterpissebed, Erik vertelt dat waterpissebedden op Antartica wel 1 meter groot worden.
Watervlooien
Vlokreeft

maandag 3 mei 2010

zaterdag 24 april 2010

EXCURSIE 24 APRIL 2010
Verslag van Ron Hamming

Het was vandaag de bedoeling, dat ……en Renske Hesselmann ons een rondleiding over de Kwekerij bij de Braak zouden geven. Renske moest het echter alleen doen, omdat………….. verhinderd was. Gelukkig had Anthonie de sleutel bij zich.

We kwamen voorlopig echter niet aan de kwekerij toe. Renske stelde ons de gewetensvraag wat een plant voor ons betekent. Omdat de antwoorden nogal aarzelend kwamen, gaf ze enkele voorzetten. Planten leveren ons voedsel, kleding, verwarming etc. Ze stelde, dat leven op aarde niet mogelijk was en wij er zonder hen niet zouden zijn. Jeanine: “…niet in deze vorm…” Dan stelt Renske de vraag waar planten vandaan komen. Oorspronkelijk zoals alle leven uit het water, waarna ze in de loop van de evolutie het land bezetten. Renske wil er echter niet te diep op ingaan. Ze heeft een en ander op papier gezet, zodat we het achteraf kunnen nalezen.

Ze gaat in op de ontstaansgeschiedenis in het park en komt hier gedurende de hele excursie op terug.
Rond 1600 ontstond er door een doorbraak vanuit het Nieuwe Meer een veenplas. Het is eeuwenlang een moerasgebied gebleven. Toen de gemeente besloot, het gebied te bebouwen, wilde men het tot een wandelpark omvormen. Men gaf de tuinarchitect Broerse opdracht om dit park te ontwikkelen. Deze had echter opvattingen over groenvoorzieningen die enigszins afweken van de toen heersende mode. Hij moest ook werken met de omstandigheden zoals hij die aantrof. De Engelse landschapsstijl met cultivars en exoten was hier niet goed toepasbaar. De grondsoort (veen) was op zichzelf niet geschikt en veel te nat. Hij vond ook dat rekening met de historie van het gebied moest worden gehouden en het park daarom een natuurlijk karakter moest krijgen. Grote delen van het park, met hun rietoevers en aangelegde rietkraggen, werden min of meer in hun oude staat bewaard. De plas werd uitgebaggerd en de ongeveer 10 kubieke meter bagger werd gebruikt om het land op te hogen. Met boomstammetjes werden paden aangelegd. Als men erover loopt veert de grond nog steeds een beetje, want het blijft een zachte ondergrond. Deze bovengenoemde werkzaamheden werden in de oorlogsjaren handmatig verricht.

Er rezen echter problemen met de beplanting. Broerse wilde b.v. berken en elzen laten planten, maar de elders gekweekte bomen sloegen niet aan. De natuur laat zich niet dwingen. Broerse wilde ook eigenlijk liever wilde planten. Onder leiding van Koos Landwehr zijn door het hele land zaden en stekken verzameld. Met dit uitgangsmateriaal begon men op de nieuwe kwekerij plantmateriaal voor het park te kweken. Men moest echter lange tijd met grondsoor-ten en plantmateriaal experimenteren om de plantensoorten aan de lokale bodemomstandig-heden te laten wennen.

Na Renskes inleiding begeven we ons op het pad richting de kwekerij. We blijven echter zo vaak bij de begroeiing rond het pad stilstaan dat we deze voorlopig niet bereiken. We treffen o.a. dotterbloemen, enkele pinksterbloemen, bosanenemonen, verschillende soorten dove-netel, gevlekte aronskelken, witte klaverzuring, blauwe knoop (rozetten), moeslook, eenbes, (amandel)wolfsmelk, kievitsbloemenvarens (stekelvaren, moerasvaren?), zeggen (3-kantige stengel!), mossen en korstmossen aan. Door het hele park treft men hier en daar orchideeensoorten aan (gevlekte orchis, rietorchis, wespenorchis?).
Verder kleine bomen en struiken als wilgen, berken, krentenboompjes en gagel. Bij sommige houtige gewassen gaat Renske dieper op de zaken in. Rond de wortels van de wilgen vindt men veel maartse viooltjes. Dit plantje, dat geen bladeren heeft, is voor zijn voedsel afhankelijk van ondermeer wilgen en berken en parasiteert op de wortels. Zij berokkenen hun gastheer echter geen schade, omdat ze deze a.h.w. enkel gebruiken om op te bloeien en zaad te vormen en weer wegkwijnen tegen de tijd dat de gastheer zelf in bloei komt en aan zaadvorming begint. Volgens verschillende mensen zijn er wel meer maartse viooltjes dan vorig jaar. Renske houdt verder een kort verhaal over de gagel, dat voor de tijd dat hop werd toegevoegd werd gebruikt om meer smaak aan bier te geven. Bij veelvuldig gebruik is gagel echter giftig, zodat men uiteindelijk is gestopt met de toevoeging ervan aan bier.

Renske gaat tussendoor in op allerlei verdedigingsmechanismen die planten gebruiken om vraat tegen te gaan. Daar ze niet zoals dieren kunnen vluchten, hebben ze b.v. stekels, netels of giftige stoffen. Ook gallen zijn een soort verdediging tegen insecten, waarbij de larve van het insect eigenlijk wordt geisoleerd zodat hij de plant verder niet kan schaden.

We komen eindelijk bij de kwekerij aan. De deelnemers van de excursie verspreiden zich al snel over het terrein. Renske en Anthonie geven voor een aantal mensen uitleg bij de eerste bakken bij het hek met lavendel- en dopheidestekjes. Vroeger plantte men deze op open grond, maar men is hiervan teruggekomen: bij grote stukken zwarte grond is het voor het publiek is niet duidelijk dat het om beplanting gaat, men ziet het vaak voor “onkruid” aan. Bovendien is er veel verlies. Daarom laat men de stekjes tegenwoordig anderhalf jaar opkweken bij een kwekerij in de Flevopolder, waarna men de opgekweekte planten, die dan aanzienlijk groter zijn, ter plekke plant. Het groen “kleedt” dan voor het oog meer. Voor 100 vierkante meter heeft men b.v. 5000 stekjes nodig.
De prijs van het opkweken valt overigens mee, omdat de betreffende kwekerij volgens Anthonie niet direct een sociale werkplaats is, maar het personeel grotendeels uit (licht) gehandicapten bestaat die dit soort werkzaamheden als dagactiviteit uitvoeren.

We verzamelen ons rond enkele rijen met grote ronde kweekbakken van steen, waarin a.h.w. landschapstypen in oplopende stadia van verlanding worden nagebootst. We blijven hier uitgebreid bij staan en verdiepen ons in de plantjes. Pas in latere stadia komen hogere, zaadvormende planten (b.v. zeggen en grassen, dophei, dotterbloem, kievitsbloem) aan de orde. Verschillende deelnemers blijven lang studeren aan allerlei soorten mossen en korstmossen. Ook de wolfsklauw, een sporenplant, wekt interesse.

De deelnemers hebben zich inmiddels over het hele terrein verspreid. De schrijver blijft min of meer in de buurt van Renske en Anthonie, maar zijn aandacht wordt vooral getrokken door een “rotstuin”, bestaande uit stapels tegels/ dakpannen van leisteen (?), waarop zich verschillende sedumsoorten en andere rotsplanten hebben gehecht. Daarna loopt hij door naar enkele bekistingen met kweekplanten, waarover zwart gaas is aangebracht, tegen de vogels, maar ook om deze schaduwminnende kweekplanten tegen de zon te beschermen.

Inmiddels is Leo aangekomen, met een stevige kiespijn. Hij verzorgt de eerste groepsactiviteit voor vandaag. Op een gegeven moment komen alle deelnemers samen bij het hek van de kwekerij en gaat naar het bankje bij de eerste brug. Hij deelt tassen van Waternet uit met grote spiegels, opschrijfboekjes en pennen. Er moeten groepjes van twee worden gevormd. Deze lopen via de twee bruggetjes over het pad. De ene houdt de spiegel b.v. op buikhoogte naar boven en vertelt de ander wat hij boven zich via de spiegel waarneemt. Deze noteert het in zijn opschrijfboekje. Na 10 minuten wisselen de twee mensen van het groepje, na het fluitje van Leo. Nu wordt de spiegel echter boven het hoofd gehouden en geeft de ander aan de ene door wat hij via de spiegel onder zich ziet. Ook dit wordt genoteerd, waarna alle spullen (waaronder de boekjes, die Leo voor zijn verslag zal gebruiken) aan Leo wordt geretourneerd.
Na afloop vindt er een korte evaluatie plaats. De algemene conclusie is (volgens de schrijver) dat de grondidee aardig is, maar dat er op deze wijze veiligheidsproblemen kunnen ontstaan als men, zoals de bedoeling is, deze activiteit voor kinderen organiseert. De kinderen lopen rond met een grote spiegel en kunnen een keer struikelen. Daarom heeft Leo het ook zo georganiseerd dat er altijd iemand naast degene met de spiegel moet lopen om hem/ haar zonodig te waarschuwen, maar het blijft een aandachtspunt. Het de bedoeling dat de spiegel in een houten lijst worden gevat, zodat de spiegel veiliger en voor de kinderen beter hanteerbaar is. Leo is hier echter door een te korte voorbereidingstijd nog niet aan toegekomen.
De waarnemingen via de naar boven gerichte spiegel worden als geslaagd ervaren. Men zet echter wel vraagtekens naar de zin van een naar onder gerichte spiegel, daar de deelnemers aan de activiteit ook zonder spiegel naar de grond of op ooghoogte kunnen kijken. Een bijkomend probleem is, dat verschillende mensen met de spiegel boven zich gedesorienteerd raken. Ook het gewicht van de spiegels kan voor kinderen een probleem vormen. Leo zal verder nadenken over aanpassingen van de uitvoering van de activiteit.

Inmiddels is Alex aangekomen, in vol ornaat. We verzamelen ons op het tweede bruggetje, waarop hij ons het een en ander zal vertellen over de visstand in deze wateren. Het behoort tot het z.g. snoek/ ruisvoorn type (met verder de aanwezigheid van de modderkruiper en naar verluidt ook de karper); de waterkwaliteit is redelijk. De diepte is ongeveer 80 cm, met een laag bagger van een meter. Er moet dan ook volgens Anthonie een keer worden gebaggerd.
Er wordt dieper ingegaan op de snoek. Deze houdt zich vaak schuil tussen de oeverbegroei-ing, onder holle kanten en overhangende takken. Ook aan de kop van kruisende waterwegen komt men hem wel tegen. Hij jaagt vanuit de begroeiing op voorbijkomende prooien, waaronder jong broed dat zich tussen de oeverplanten ophoudt. Daarbij eet de snoek ook jonge exemplaren van de eigen soort. In andere delen van de plas vindt men waterplanten als gedoornd hoornblad en waterpest.
Men komt over de winter te spreken, toen het wekenlang vroor. Zolang er voldoende licht in het water valt is een laag ijs niet zo’n probleem voor het onderwaterleven, maar deze ont-stonden toen er herhaaldelijk een laag sneeuw viel. Hierdoor drong het daglicht niet door tot in het water, waardoor de fotosynthese stilviel en er te weinig zuurstof werd geproduceerd. Er zijn dan ook veel vissen doodgegaan. Er moesten in het gehele Amsterdamse Bos ruim 1800 dode karpers worden verwijderd. Zelfs de aal heeft de winterse omstandigheden meestal niet overleefd.
In principe grijpen de beheerders van de Braak niet in de natuur in. Onder deze omstandig-heden besloten ze echter een grote wak bij het bruggetje aan te brengen, zodat de vogels (reigers, visdiefjes, ijsvogels) bij hun voedsel konden. Het vroor echter zo streng en langdurig, dat het wak binnen afzienbare tijd grotendeels dichtvroor. Alleen de grotere vogels hielden het nog enigszins open.

Na het verhaal van Alex is de excursie eigenlijk afgelopen, maar op voorstel van Anthonie besluiten we dit keer door te lopen naar de z.g. “Doorbraak”, waar we bij vorige excursies niet aan toegekomen zijn. Het park dat we tegenwoordig “De Braak” noemen en dat in de oorlogsjaren aangelegd werd, werd aan het eind van de oorlog met een stuk uitgebreid, dat een ander karakter heeft, alleen al omdat Broerse hier wel exoten heeft laten planten.

zaterdag 27 maart

Excursie Schinkelbos op 27 maart 2010
verslag van Aleid Offerhaus

Voor ogen kan ik niet zeggen – ik ben immers geblinddoekt - maar het staat me nog levendig bij: het moment waarop ik onder hoorbaar gegniffel het hoofd buig voor een denkbeeldige tak, waar Brigit me voor gewaarschuwd heeft.

Als ik met Marit terugfiets van onze gezamenlijke Broedvogel Monitoring Project-ronde, vertelt ze me dat ze het Schinkelbos, waar ze die ochtend samen met Anthony een rondleiding geeft, nog nooit bezocht heeft. Van verbazing val ik bijna van mijn fiets. ‘Dat kan toch niet’ roept de schooljuffrouw in mij. Zij en Anthony hebben zich bovendien voorgenomen om ons de Blauwborst en de Veldleeuwerik te laten horen. Op waarneming.nl was er immers melding gemaakt van een Blauwborst en een Veldleeuwerik in het Schinkelbos. ‘ Toe maar’ denk ik mopperig ‘alsof die beesten op afstand bedienbaar zijn’.
Onder leiding van Anthony en Marit vertrekken we op de fiets door het Schinkelbos. Jaap zonder fiets neemt Brigit achterop en zo stoppen we na vijf minuten op een schijnbaar willekeurige plek in het bos. Hier worden we letterlijk het bos in gestuurd. Geblinddoekt en alleen bijgestuurd door een maatje moeten we onze weg naar een plek in het bos vinden om deze vervolgens zonder blinddoek weer terug te vinden. Volgens Van Dale is ‘iemand het bos insturen’ in politiejargon ‘ iemand zijn vrijheid teruggeven’ en eigenlijk is dit zo gek nog niet. Als eerste wend je je ogen aan bij het waarnemen en in tweede instantie schakel je pas over op je andere zintuigen, maar alleen kijken beperkt je waarneming, omdat je wat je waarneemt ook kan voelen, ruiken of horen.
Na het bos worden we zonder kluitje het riet ingestuurd, maar met de opdracht om vooral niet te kijken en goed te luisteren en ja hoor, even later horen we daadwerkelijk de Blauwborst. Als sluitstuk moeten we nog aan een geblinddoekt iemand beschrijven wat we zien, maar dat blijkt lastiger dan gedacht. Hoe beschrijf je iets aan iemand die geen beelden heeft om jouw beelden te kunnen begrijpen? Het maakt wel duidelijk dat je in je beschrijving van verschijnselen wel in de schoenen van je toehoorder moet gaan staan.
Op de Takkade, die om het Schinkelbos heenloopt, besluiten we de excursie met een rollenspel. Op dat punt ben ik niet zo helder meer. Ongestraft om vijf uur opstaan vraagt zijn tol.
En ja, die Veldleeuwerik.......

maandag 26 april 2010

zaterdag 10 april

Verslag rondleiding J.P. Thijssepark: Anthony
Precies een jaar geleden kregen we voor het eerst een rondleiding voor de natuurgidsen. We liepen als een stel onwetenden achter onze gidsen aan. Zij vertelden ons over de geschiedenis, de opbouw en de toegepaste beplanting. Het zag er zo gemakkelijk uit, maar zeer moeilijk om zelf te kunnen doen.
Vandaag zijn we weer op dezelfde plek als vorig jaar. Bij het Jac. P. Thijssepark. Een ding is er echter veranderd ten opzichte van de vorige keer. Hetgeen bijna voor onmogelijk gehouden werd, is werkelijkheid geworden: vandaag geven 2 cursisten de rondleiding in het Jac. P. Thijssepark.
En wat een leuke rondleiding kregen we van ze. Niet 20 minuten, niet 40 minuten, maar de volle 3 uur namen ze ons mee door dit fantastische park. Genieten met een hoofdletter ‘G’.
Nou moet ik wel gezegd hebben dat dit park zich ontzettend goed leent voor het geven van een rondleiding. De prachtige, kronkelende paden, de grote diversiteit aan bomen, struiken en bloemen en niet te vergeten de geweldige staat waarin dit 70 jaar oude park zich bevindt. Hulde aan al die buitengewoon goede vaklui die hier werken.
Maar goed, terug naar de excursie. Aan de hand van Frank Peter en Margo werden we meegenomen op een wandeling door het park. Na het opfrissen van ons geheugen over de geschiedenis, werd de groep in tweeën gesplitst. Mijn groep ging als eerste met Frank Peter mee. Hij liet ons de stinzenplanten zie die nu in bloei staan. Van de vingerhelmbloemen tot de narcissen en van de holwortels tot de bosanemonen; ze kwamen allemaal aan bod. Geobsedeerd door al dit moois gingen we van plant naar plant. Al even gepassioneerd vertelde Frank Peter ons over de kleine gaatjes in de bloemen van de holwortel. Deze worden gemaakt door een hommel(koningin). De bloem is namelijk te klein om in te kruipen en dus gaat de hommel maar buiten om. De hommel bijt vervolgens een gat in de bloem en kan op die manier alsnog bij de nectar komen. Slimme beestjes!
Voordat we gingen wisselen van gids, moesten we met z’n allen luisteren. Luisteren naar de geluiden die de vogels maken, luisteren naar al dat mooie gefluit en getjilp en natuurlijk ook naar dat ordinair gekrijs. Hier een roodborst, daar een winterkoning en een koolmees, een fuut, een meerkoet, buizerd, pimpelmees en verder niks.
Na een korte pauze neemt Margo ons mee voor het vervolg van de excursie. Zij wil ons naar het geheel laten kijken: naar de kleurschakeringen, de grote lijnen en de tuinkamers. Ze wil ons ook bewust laten worden van de gevoelens die dit park bij verschillende mensen op kan roepen.
Binnen een minuut verdween Margo echter alweer naar de grond. Een mooi plantje! Ze besefte zich zeer snel dat dit Frank Peters terrein was en kwam net zo snel als dat ze naar de grond verdwenen was weer overeind. Ze herstelde zich, maakte een grapje en ging weer verder. Heel goed! Ze wees ons op de functies die de bomen en struiken hier vervullen en dat alles met een reden geplant is. Zelfs de dode bomen hebben een functie. Daarin kunnen spechten hun pikdiploma halen. Na het bekijken van een aantal tuinkamers, waarbij Margo nog een paar keer naar de grond verdween, zat het er op voor vandaag.
Nog even allemaal op de foto en dat was het dan. Wat is het Jac. P. Thijssepark toch heerlijk!

donderdag 18 maart 2010

zaterdag 13 maart

De Braak
Za 13 mrt - Joanne
Bij aankomst begroet door een Vlaamse gaai, die we tegenwoordig niet meer Vlaams mogen noemen.
Carla had een teleurstellende mededeling: de rondleidster uit de vogelwerkgroep kon wegens ziekte niet aanwezig zijn.
Gelukkig hadden daardoor GertJan, Hannie en Ida alle tijd voor hun interessante 20 min excursies.
En Jaap was de paashaas al tegen gekomen wat de pijn ook verzachtte.

De Braak
De plas in de Braak is ooit ontstaan door een dijkdoorbraak. Het water van de plas was ooit troebel wat niet bevorderlijk was voor vissen en waterplanten, daarom is de plas later uitgebaggerd, met de bagger konden paden worden opgehoogd. In 1939 werd hier het oudste heempark van Amstelveen aangelegd, als gevolg van de toegenomen aandacht voor inheemse planten, er werd volop gekweekt en ook een kruidentuin werd aangelegd. Riet en schermbloemen voelen zich er thuis. Maar tijdens de rondgang kwamen we ook winterheide tegen, longkruid, gagel, hortensia, petunia, berk

Bomen als middel tegen ziektes - Hannie
De boom bestaat uit blad, bast en wortel en deze kunnen allen een heilzame werking hebben. De plek waar een boom groeit is vaak een indicatie voor het middel. Zo staat een wilg aan het water en is daarom te gebruiken bij malaria (een typische muggenziekte). De kardinaalsmuts kan als wapen worden ingezet tegen hoofdluis. De giftige zaden moeten fijngemalen worden en als papje op het hoofd worden gesmeerd. Van het hout worden trouwens tandenstokers gemaakt.Ook de berk heeft helende kracht. In het voorjaar heeft de boom een imposante sapvloei, de wortels slurpen per dag zo’n 400 liter water en transporteren dat omhoog. Met een snede in de bast kan makkelijk 1,5 liter worden afgetapt en je bent verzekerd van eeuwige jeugd. Ook aan te bevelen als bestrijder van haaruitval. En het drinken van het berkensap kan extra aangenaam worden als je er volgens beproefd recept wijn van maakt. Door de sapvloei van bomen in het voorjaar is het niet aan te raden om in het voorjaar te snoeien. De berkenwortel werd vroeger in de scheepsbouw toegepast als conservering, zgn. berkenteer. Carla wijst ons op het verschil tussen de ruwe en de zachte berk, de ruwe berk heeft de mooie neerhangende takken.
De bast van de wilg bevat saliszuur, goed tegen reumatische pijnen. In aspirine zit hetzelfde zuur, aspirine wordt sneller door het lichaam opgenomen maar wie op een stukje berkenbast kauwt houdt de pijn langer op afstand. De wortels van de wilg houden de slootkant vast. Getrokken in de thee werkt het tegen depressie en koorts.
Gagel kan gebruikt worden in de linnenkast tegen vlooien en motten.
Het hout van de els is hard en wordt in water nog harder, daarom is het veel gebruikt voor het onderpalen van de stad Amsterdam. Elzenblad in je schoen helpt tegen vermoeidheid, fijngemalen elzenblad doet sproeten verdwijnen.
De tak van de hulst vergroot de mannelijkheid, Brigit merkt fijntjes op dat voor een optimale werking de hulstblaadjes waarschijnlijk in het ondergoed moet worden meegedragen. Ook JP Thijsse dronk graag thee getrokken van hulsthout lezen we in zijn biografie. Ook een aardig weetje is dat bij een hoog opgegroeide hulst de blaadjes boven in geen stekels meer hebben, de stekels zijn alleen van nut om bij de grondse vijanden op afstand te houden.
Er komen 2 andere bomen ter sprake: de spindletree waar tollen om wol op te spinnen van werden gemaakt. Ebbenhout met de 2 kleurige kurklijsten in de lengte van de tak wordt gebruikt voor vioolstrijkstokken.

Gert Jan stuurde ons op pad met een opdrachtenlijstje over het zintuiglijk waarnemen van het voorjaar. Aan de hand van vogelgeluid, gagelgeur, opkomende primula, én paaseitjes kwamen sommigen tot minstens 16 waarnemingen.

Over de vogel eieren kan worden opgemerkt dat de meileggers wel laatkomers zijn, de bosuil begint al in februari met leggen en de meeste vogels volgen in maart. Roodborstjes bij wie zowel de mannetjes als de vrouwtjes agressief hun territorium veiligstellen krijgen hiermee een probleem bij het paren, als het mannetje zich opstel als een jonkie dan wil het vrouwtje hem in haar territorium dulden.

Ondertussen doen waggelende eenden zich tegoed aan het restje overgebleven cranberry’s. De halsbandparkieten hebben zich in een boom meester gemaakt van een nest in een holte in de stam. En achter de lavendelhei bloeit de pas aangeplante winterhei.

Ida heeft ons wijzer gemaakt in de wereld van de varens. Ze begon met een leuke wetenswaardigheid dat varens niet van warmte houden en dat de oplettende kijker met deze informatie het verschil tussen een protestante en een katholieke kerk kunnen zien, De katholieken stoken door de week dus bekeren de varens zich liever tot het protestantisme.
Naast dat de varen al heel oud is bestaan er allerlei variëteiten waarvan Ida voorbeelden heeft meegenomen.

zondag 24 januari 2010

Toverhazelaar (Carla)


zaterdag 23 januari 2010

23 januari, verslag excursie Vogeleiland , Amsterdamse Bos.

Op weg naar het Vogeleiland werden we wakker geschud door een boomklever, met zijn typische geluid ‘plieuw plieuw’.
Deze excursie waren er 10-minuten praatjes van Annemarie, en van Joanne en Aleid.

Annemarie opende met wat geschiedenis.
Het Vogeleiland is ontstaan door een idee van Piet Brander en is 3 ha groot.
Het idee was om er verschillende biotopen aan te leggen, om bepaalde vogels aan te trekken.
Bijv; een schelpenstrandje voor Plevier, visdief, en een oeverwal voor ijsvogel en oeverzwaluw.
Bossages voor kleine zangvogels en een rietlandje voor Baardmannetje, karekiet enz.

Maar door o.a. het opgroeien van het bos eromheen, kwamen die soorten niet.
Daarna besloot men er een heemtuin van te maken met als gebiedjes; duingebied, moerasgebied, heuvellandschap en akker.
Door gebrek aan geld is het na aanleg niet goed meer onderhouden en is er een lekker verwilderd stukje ontstaan.
Er is nog wel genoeg te zien.
Het zien begint bij de bekende soorten, en daarna af en toe een soort tegenkomen en erbij leren.

Annemarie liet ons dmv een ‘bingo’kaart goed kijken en luisteren. Degenen die het meeste van het kaartje gezien en gehoord hadden, wonnen een kunstig en snel gefabriceerde ballon-papagaai. Erg leuk !
Het idee van een ‘bingo’ is op vele manieren toe te passen. Voor zowel planten, vogels, insekten, en andere inrichtings elementen in een gebied.

Ondertussen was er veel te zien;
Heggerank tot hoog in de bomen, heel veel sneeuwklokjes, grote bonte specht, enz.

Aleid had een interessant verhaal over de eigenlijke ontwerpster van het A’damse bos; Jacoba Mulder.
Zij was de eerste stedebouwkundige en heeft naast het A’damse bos nog Nieuw-west, Spaarnwoude en A’veen ontworpen.
Bekendheid kregen stedebouwkundigen pas na WO-2, vandaar dat ze niet zo bekend is. Jammer, want als vrouw die in 1918 begon met dergelijke studie is het onthouden waard.

Joanne vertelde leuke details over voorkomende vogels.
De boomklever metselt spechtgaten dicht met modder, zodat de opening klein genoeg is om het als nestholletje te gebruiken. Het goudhaantje is het kleinste vogeltje in Nederland, 4-6 gram, en houd o.a. van (giftige!) taxus.

Kortom; handige informatie om mee te nemen.
Met Aleid en Joanne liepen we richting Geitenboerderij en onder een stel hoge bomen floot een vogel een aparte roep. We konden er niet achter komen wat het was, maar het leek een lijsterachtige. Helaas vloog hij weg.

Bij het verder lopen door het bos richting Geitenboerderij deed Carla ons nog wat tips aan de hand om m.n. kinderen te laten kijken.
Plak plakband op boomschors, en daarna op een vel papier. De structuur van de bast is zo goed te zien.
Of meet de ouderdom van een boom; de omtrek : 10 x 4, is het aantal jaren oud bij benadering.
Een manier om de hoogte te meten leek niet helemaal te kloppen, maar er zijn handige dingen voor te krijgen (bij natuurmonumenten bijv) om dat te doen, helaas had ik hem niet bij me.

Richting Geitenboerderij waren er nog (platte!) vleermuiskasten te zien hoog tegen een paar beuken.

Het was voor een aantal cursisten, te koud om stil te staan, te slenteren en verder te verkleumen. Dus mijn verhaal stopt bij het vluchten naar de geitenboerderij voor warme koffie !
Maar; als het weer warmer wordt is hier dus genoeg te zien en te doen.

Margo

zaterdag 23 januari 2010

Sporen van een Eekhoorntje (Jeannette)

Toverhazelaar (Aleid)


Jaoba Mulder en Cornelis van Eesteren

zaterdag 23 januari 2010

Verslag 23 januari 2010 op het vogeleiland in het Amsterdamse bos.

Met ze tweeëntwintigen gingen we onderweg naar het vogeleiland, we hoorde (zagen) al snel een boomklever.
Op het vogeleiland aangekomen begon Annemarie met een 10 minuten praatje. Ze vertelde in het kort iets over de geschiedenis van het vogeleiland. In eerste instantie was het zo ingericht om vogels en reptielen te trekken. De vogels die ze in gedachte hadden kwamen alleen niet. Daarna werd het een heemtuin en nu is het een rustige plek waar veel vogels hun snavel laten zien. Ook eekhoorns komen heel dicht bij je als je maar stilzit.
Annemarie wilde een vogelbingo doen. We kregen allemaal een briefje met 8 vogels of iets vergelijkbaars. Zoals een vliegtuig, veertje, staartmees, nestkastje, merel, goudhaantje, ekster en boomklever. Die 8 punten moest je zoeken of horen en wie er de meeste gehoord of gezien had, had natuurlijk gewonnen.
Ik vond het erg leuk om te doen en iedereen was zo stil 

Aleid en Johanna hadden hun 20 minuten rondleiding. Die hadden ze voorbereid vanaf de geitenboerderij naar het vogeleiland. Alleen tijdens hun voorbereiding was het een compleet andere wereld er lag namelijk sneeuw. Dat was nu geheel verdwenen. Aleid vertelde nog het een en ander over Jacoba Mulder.

Tijdens de wandeling naar de geitenboerderij hebben we nog een paar opdrachten gekregen van Carla. Met een plakbandje op de boom en dan op een vel wit papier plakken, dan heb je de vingerafdruk van de boom. Ook met een papiertje en een krijtje krijg je leuke afdrukken.

Bij de geitenboerderij konden we weer een beetje opwarmen, want we hadden het wel een beetje koud gekregen van het vele zitten. Verder was het een gezellige en toch nog droge dag.

Femke Hoonhout