vrijdag 18 december 2009

zaterdag 12 december

Excursie verslag de Braak 11-12-2009.
De zon scheen, het was koud en klokslag 10 uur vertrokken we in 3 groepjes het parkje in.
Ik liep mee met de groep van Bas waarbij ook Anthonie zich had aangesloten, en dat had zo zijn voordelen….(hierover later meer)
Het parkje is een soort openluchtmuseum. Want in dit park (samen met het Thijssepark) staan 550 soorten bomen en struiken, waarvan 80 % op de rode lijst!
Het park beslaat 5 ha. en is even groot als het Thijssepark. Het lijkt echter veel kleiner door de indeling. Het meertje is ooit ontstaan door een doorgebroken dijk. Het park bestaat grotendeels uit veengrond wat tegen beter weten in, steeds opnieuw weer opgehoogd moet worden. Anders verzakt het. Door de zuurstof die er bij komt wordt het verteerd en klinkt het in. Als je er niets aan zou doen, zou het binnen twee jaar een broekbos worden.
Het ophogen, wieden, baggeren van de vijver, het renoveren van de bruggen, en ander grondwer,k wordt door vier mensen gedaan, fulltime.
Het park kost veel geld maar het is de inwoners van Amstelveen er veel aan gelegen om ze te behouden; men is trots op zijn parken en daarom staan hier nog steeds geen luxe woningen!
Gespotte vogels (niet door mij, want ik was druk aan het opschrijven): Halsbandparkiet (met rode bef), vlaamse gaai, meerkoeten (ong. 30 stuks, en aardig om te weten is dat je ze heel makkelijk kunt pakken als je je hand boven de plek houdt waar ze onder water zijn gedoken; ze komen nl. altijd weer op dezelfde plek boven..), merel, groene specht (jaagt op mieren en goed te zien omdat ze ‘s winters altijd op plekken zoeken waar het pas gemaaid is), blauwe reiger (zit er het hele jaar door), zwanen en krakeenden. Krakeenden pakken het eten van de meerkoet, zodra deze duikt en zijn eten loslaat.
Het park kent veel wintergasten, waaronder de nijlgans, kuifeenden en aalscholvers (als de vijver openblijft/niet dichtvriest). Aalscholvers hebben geen vetklieren, i.t.t. veel andere vogels; als ze uit het water komen zijn ze loeizwaar van het water. Ze spreiden dan hun vleugels om ze te drogen.
Bas attendeert ons op een groot spechtengat; de specht denkt een insect te zien en begint een gat te hakken in een boom.
Ook wijst hij ons op de niche van een koolmees; een houten vogelhuisje want er zijn geen oude rotte bomen om gaatjes in te maken. Als het gat van het vogelhuisje klein is, diameter 2 euro, dan zit er een pimpelmeesje in. Is het gat groter, dan past het koolmeesje erdoor en verjaagt hij de pimpelmees.
We zien al uitlopers van de daslook en de zomerklokjes…
Weinig paddenstoelen; zwavelkoppen, geweizwammen, rode meniezwam en een niet gedetermineerde plaatjeszwam.
Later kwam Carla nog met een vondst; het viltig judasoortje, gevonden op een oude stronk.
De haagbeuk is te herkennen aan zijn gespierde stam. Jonge exemplaren houden hun blaadjes vast om hun knoppen te beschermen.
Dubbelloof, een varensoort, heeft groene bladeren voor fotosynthese en aparte voor sporen; deze staan hoger dan de rest en vangen meer wind, voor de verspreiding.
Gelukkig liet Anthonie ons nu de binnenkant van zijn werkkeet zien, waardoor mijn vingers weer konden ontdooien en we allemaal werden getrakteerd op koffie.
Lang leve Anthonie!
Helaas was er dit keer niemand jarig dus geen zangpartijen en koek..
Hannie vertelde nog even waar het woord pechvogel vandaan kwam; de pechvogel is gemaakt van stof en werd vroeger naar een lastige leerling gegooid. Deze ving hem op, bracht hem naar de meester/juf terug, en kreeg als dank een mep met een meetlat of riet op de de handen.
Allemaal een goed nieuw jaar gewenst!
Groet, Brigit van Tongeren

zaterdag 12 december

Excursieverslag Park De Braak
Hoe komen we de winter door? 12 december 2009
Wij verzamelden bij de banpaal aan de Amsterdamseweg. Op deze paal uit 1625 staat Terminus proscriptionis, daaronder vertaald als “Uiterste palen der ballingen”. Deze banpaal was oorspron-kelijk geplaatst naast het toegangshek van de voormalige buitenplaats 'Elsrijk'. De ban (het rechts-gebied) van Amsterdam reikte tot 5 mijl (± 7½ km) uit het centrum van de stad; een banneling mocht daar niet voorbij gaan. Van de zes banpalen die er rond Amsterdam stonden zijn er nog drie over. De andere twee staan aan de Amsteldijk Noord bij nr. 65 en in het oude dorp Sloten.
Park De Braak is in 1939 gesticht in de toen gebouwde villawijk aan de Amsterdamseweg. Als reactie op de “mislukking” van het Broersepark (1927), waarin de exoten het op veengrond slecht deden, heeft C.P. Broerse, directeur van de Plantsoenendienst, besloten dit park te beplanten met veen¬planten en een kas neer te zetten voor kweek. De naam komt van een oude dijkdoorbraak van de Nieuwe Meer.
De Kardinaalsmuts droeg nog de laatste vruchtjes en was herkenbaar aan de “pyamastrepen” op de bast. Ik ging met het groepje van Wies mee, waarin ook de gidsen Albert en Bep, en cursisten Marit, Margo en Alex meeliepen. Albert wees ons op een nog juveniele Blauwe Reiger met grijsblauwe veren en gele snavel, die overigens snel opvloog.
Thema voor de wandeling: natuur in de winter. Bomen laten hun blad vallen omdat er onvoldoende zonlicht is voor fotosynthese, en bladeren wel vocht verdampen en wind vangen. Jonge haagbeuken en eiken houden echter het dorre blad vast ter bescherming tegen de kou; het blad krult op en vangt minder wind. De op de grond gevallen bladeren isoleren de kleine planten en dieren eronder. Onder verdorde varenstruiken heerst een zacht microklimaat voor dieren en planten.
Sommige planten kunnen met hun groene delen de vorst weerstaan omdat zij “antivries” in hun bladeren hebben, een vrij geconcentreerde oplossing van o.a. suikers.
We zagen een Stengelloze Sleutelbloem in bloei, later nog bloeiende anjers, Gaspeldoorn en Verfbrem en een klokje. Zelfs enkele plantjes van de merendeels uitgebloeide Dopheide vertoonden nog bloemen.
Verschillende planten konden we alleen aan de bladvorm herkennen; dat viel niet altijd mee. De winter is wel de ideale tijd voor mos, en dankzij Wies hebben we “tig” soorten leren kennen.
In De Braak zitten behalve watervogels ook andere soorten, zoals lawaaiige halsbandparkieten, kraaiachtigen en mezen. Leuk was dat Marit op een zonnig moment de feloranje borst van een Boomklever op een tak ontdekte.
Zelfs op deze winterse dag groeiden er nog enkele paddestoelen: piepklein Geel hoorntje op hout, her en der Elfenbankjes, Geweizwam en Geelbruine Plaatjeshoutzwam. Interessant was ook het Schaafstro, volgens Wies een voorbeeld van apicale dominantie: de stengeltop (apex) bevat het meeste groeihormoon, dus er ontwikkelen zich geen zijscheuten – tenzij de top wordt beschadigd, dan zie je allerlei vertakkingen. De as van het schaafstro bevat veel kiezel en is dus een geschikt schuurmiddel, vandaar de naam.
We hadden het behoorlijk koud gekregen op deze eerste echt winterse dag, dus het was een aangename verrassing dat Anthony – aldaar werkzaam – de directiekeet voor ons openstelde en warme koffij uitschonk. Daarom kan ik hem vergeven dat hij mijn pet in een zijkamertje verstopte, zodat ik met koude oren terug dreigde te moeten. Ach, volgens Carla wordt door de natuurgidsen onderling veel gedold, dus wij beginnen het aardig te leren. Brigit zwijmelde bij een Viltig Judasoor.
Verkwikt verdergaand zagen we nog de opvallend gladde stam van de Lijsterbes. Omdat de zon intussen warmer was gaan schijnen kwam er een enkel Lieveheersbeest en een mugje (of twee?) tevoorschijn. De gewone brem (Bezembrem) blijkt met de knalgroene takken ook ’s winters aan fotosynthese te doen. Een gapende zoetwatermossel naast de sloot viel ook op.
Wij hadden de kou lang genoeg getrotseerd, tenslotte moeten wij ook de winter door. Na elkaar prettige feestdagen te hebben gewenst gingen we huiswaarts.

Gert-Jan Roebersen.


Bomen en struiken:
Berk (Betula sp.)
Bezembrem
Brem
Eik (Quercus sp.)
Els
Gagel
Gaspeldoorn
Gelderse roos
Haagbeuk
Hulst (mineersporen)
Jeneverbes
Kamperfoelie (parasiet op boom)
Kornoelje
Kruipwilg
Lijsterbes
Meidoorn (eenstijlig)
Spaanse aak
Stekelbrem
Verfbrem
Zuurbes

Planten:
Beenbreek
Bosanemoon
Dopheide
Gele dovenetel
Kardinaalsmuts
Kraaiheide
Moeraswespenorchis
Muurpeper
Paarbladig goudveil
Riet
Steenanjer
Stengelloze sleutelbloem
Struikheide
Veenbes
Vossebes
Vrouwenmantel
Wrangwortel (Helleborus viridus)
Zomerklokje

Sporenplanten:
Gewone eikvaren
Reuzenpaardenstaart
Schaafstro

Mossen:
Bekermos
Gaffeltand
Groot laddermos
Haakmos
Haarmos
Klauwtjesmos
Levermos
Pluisdraad

Paddestoelen:
Elfenbankjes
Geelbruine plaatjeshoutzwam
Geelhoorntje
Geweizwam
Krulzwam
Viltig Judasoor

Vogels:
Aalscholver
Blauwe reiger
Boomklever
Ekster
Goudhaan
Halsbandparkiet
Knobbelzwaan
Koolmees
Krakeend
Kuifeend ♀
Meerkoet
Soepeend
Zwarte kraai

Insecten:
Lieveheersbeest
Mug

Overig:
Zoetwatermossel (schelp)

donderdag 3 december 2009

zaterdag 21 november

Vogeleiland 21 november 2009 10.00 – 13.00 uur

Woensdag was er regen en narigheid voorspeld en met de regenachtige ochtend in park Lagerhuis in gedachte gingen we vol goede moed op weg. Gelukkig was het goed weer, zelfs eindigend in stralend.
In 2 groepen hebben we langs 10 meter touw geïnventariseerd welke planten we wisten te herkenen aan de vegetatieve kenmerken. Wij begonnen langs daar waar het zompig was. Allereerst ging onze belangstelling uit naar de rode vruchten van de Gelderse roos. Deze giftige vruchten worden niet gewaardeerd door onze vogels. In de winter, komen er vaak pestvogels die van Gelderse roos naar Gelderse roos trekken.

Langs de lijn:
Zomprus
Moerasspirea
Weegbree
Kale Jonker
Akkerdistel
Rolklaver
(Oever)zegge
Bies
Watermunt
Hertshooi
Engelwortel
Kruipende boterbloem
Wilgenroosje
Kleine valeriaan
Pinksterbloem
Boogsterrenmos
Gerimpeld boogsterrenmos
Rimpelmos
Kleine Water Eppe

Wilde Bosrank

Er vliegt een sperwer over, te herkennen aan het fladderen afgewisseld met zweven. Een sperwer bid niet en heeft een lange staart.

Turkse Hazelaar

Langs de tweede lijn:
Bieslook
Wollige Munt
Mierikswortel
Raapzaad
Inheemse bereklauw
Ridderzuring
Smeerwortel
Kweek
Blauwe knoop (niet helemaal langs de lijn)
Hondsdraf
Klein streepzaad
Ereprijs
Kleefkruid
Vogelmuur
Biggekruid
Zevenblad
Paardenbloem
Dikkopmos

Libel (vrouwtje van de blauwe glazenmaker, haar lichte delen zijn doorgaans groen en haar ogen hebben geen blauw, zie foto onderaan)
Goudhaantje
Sijsjes
Roodborstje


Mossen

De mossen zijn ingedeeld in bladmossen, levermossen en hauwmossen.
De bladmossen zijn onderverdeeld in topkapselmossen, slaapmossen en veenmossen.

Mossen onderscheiden zich van andere sporeplanten door hun levenscyclus: uit een spore (rechtsonder) groeit een voorkiem (protonema)(onder) en daaruit een mosplantje (de gametofyt)(centraal), waarop vervolgens een sporekapsel (sporofyt) gaat groeien. Uit het sporekapsel komen de sporen.

dinsdag 17 november 2009

zaterdag 7 november

Excursie park Langerhuizen 7 november 2009


Regen, regen en nog wat meer water. Deze zware depressie trok over ons heen, maar had gelukkig geen weerslag op de groep. Vol goede moed en met een opperbest humeur begonnen we aan de excursie. De eerste 20 minuten werden verzorgd door Jaap, Femke en Birgit. Zij vertelden ons achtereenvolgens iets over de ontstaansgeschiedenis, de bolgewassen, het ecologische beheer en de paddenstoelen. Daarna namen Wies, Carla en Bas de rondleiding over en vertelden ons over de ecologie en rondleidingtechnieken.

Na een rommelig begin neemt Jaap het woord en vertelt over de ontstaansgeschiedenis. Het park is aangelegd in 1960 en was eigendom van meneer Muntz die er woonde in boerderij Langerhuizen. Hij heeft er allemaal populieren laten planten, met als doel deze bomen na ongeveer 40 jaar te kappen. Het moest dus een kapbos worden. Jaren later is de boerderij verdwenen en de grond voor veel geld verkocht.
Dit parkje staat vooral bekend om haar vele knol –en bolgewassen. Zo vind je hier veel narcissen, wilde hyacinten, sneeuwklokken, holwortel, daslook, herfststijlloos en paarse schubwortel. De paarse schubwortel is na de sneeuwklokken een van de vroegste bloeiers in ons land. Eind februari – begin maart is de plant al te zien. De prachtige fel paarse bloemen zijn een echte blikvanger en kunnen enorme plakkaten vormen. De plant heeft geen blad, maar witte schubben onderaan de stengel. De paarse schubwortel is een parasiet die vooral huist op de wortels van populier en wilg.

Femke legt ons uit hoe en waarom ‘slechte’ bomen worden geringd en niet gekapt. De boom rond wordt er een stuk bast weggezaagd, waardoor de sapstroom stopt. Hierdoor sterft de boom sneller af en krijg je “staand dood hout”. Dit is vooral goed voor allerlei insecten, paddenstoelen en spechten. De spechtengaten zijn dan ook volop aanwezig en duidelijk waarneembaar. Er is niet alleen “staand dood hout”, maar ook “liggend dood hout”. Dit zijn gekapte bomen waarvan men de stam op de grond laat liggen. Dit trekt weer andere insecten en paddenstoelen dan “staand dood hout”. Na het wegtrekken van een stukje bast treffen we hier spinnetjes, pissebedden en een bruine kikker aan. Het snoeihout(takken) en de dode takken worden gebruikt voor het maken van takkenrillen. Deze zijn uitermate geschikt voor kleine zoogdieren, zoals bunzing, hermelijn, egels en muizen. Maar niet alleen voor kleine zoogdieren zijn de takkenrillen belangrijk, ook paddenstoelen, insecten en zangvogels hebben er baat bij.

Onder de bezielende leiding van Birgit worden we door de bosjes meegesleurd opzoek naar paddenstoelen. Van reuzenbovist tot rode meniezwam en van houtskoolzwam tot gekrulde aardster, ze weet ze allemaal te vinden. Op een staande dode berk zit een tonderzwam, dat er elk jaar een ring bij krijgt. Op een liggende dode berk treffen we zwavelkopjes aan met hun mooie geel, grauwe hoed. Verderop in een takkenril ligt een tak van een vlier en, u raadt het al, natuurlijk vinden we hier het judasoor. Op de grond vinden we de hertenzwam en niet ver daarvandaan ligt het gewei(zwammetje).

Na de iets uitgelopen, maar zeer leuke rondleiding van dit trio was de beurt aan het volgende trio. Wies, Carla en Bas stonden te popelen om het over te nemen en staken direct van wal. Bas legde een rondleidingtechniek aan de hand van bladeren uit. Zo is het handiger om in plaats van meteen alles te benoemen eerst verschillende bladeren te verzamelen, even wachten op een goed moment en dan pas de verschillen laten zien. Het verschil in grootte, de kleurverschillen en verschillende soorten vraat zijn dan goed zichtbaar. Bij vraat bijvoorbeeld kun je bij het ene blad goed zien dat het is aangevreten door een rups en het andere blad door een kever. Een rups eet het hele blad op, omdat er kalk in de nerven zit en de rups dit nodig heeft. Een kever heeft dat niet nodig en laat daarom een geraamte over(de nerven van het blad). Door het op deze manier uit te leggen wordt het overzichtelijker en makkelijker voor iedereen. Verder is het erg belangrijk dat je met je gezicht naar je publiek toe gaat staan als je praat.
Even verderop staat Carla een groepje bomen te aaien. Raar, is het eerste dat bij mij opkomt, maar nadat ik het zelf ook gedaan heb toch iets minder raar. Je kunt goed voelen dat de berkenstam warmer is dan die van de wilg en haagbeuk. Bij de berk zit er een luchtlaag in de bast die de boom in de warme periodes koel houdt en in de koude periodes warm houdt.
Bas staat alweer klaar met een blad. Er zit een gele vlek met een bruin kloddertje in het midden van een groen blad. Rara, hoe komt dat? Een insect heeft een eitje afgezet in het blad. Vervolgens eet de larve het bladgroen op. Er ontstaat een gele vlek. En net zoals bij mensen moet die larve ook weleens een poepje doen. Gevolg:bruin kloddertje.
Langs het pad ligt nog een dode stam. Nadat we de bast verwijderd hebben, kun je goed zien dat dood hout leeft. Er verschijnen tientallen pissebedden, bruine kikkers, spinnen en er zijn gangen te zien van rupsen.

En dan volgt het hoogtepunt van de ochtend. We komen er achter dat Marit net jarig is geweest. Heel voorzichtig wordt er een lang zal ze leven ingezet. Al snel slaat het over op de rest van de groep en even later staat iedereen uit volle borst mee te zingen. Hoera, hoera,hoera. Wat een geluid. Alleen de halsbandparkieten krijsen harder. Gefeliciteerd met je 26ste verjaardag.

Na deze prachtige zang liepen we terug over de oude veendijk. Net als in Wilnis is deze niet zo stevig meer en staat eigenlijk op instorten. Onderweg kwamen we nog een paar grote zilverabelen, spierwitte champignons, groene halsbandparkieten en een roodborst tegen. Rond een uur of twaalf was de excursie al afgelopen. Ondanks dat deze iets korter was, was het zeer leerzaam.

Anthony Reijersen van Buuren
16 november 2009

woensdag 11 november 2009

zaterdag 7 november

Locatie: park Langerhuize
Thema: Ecologie onder leiding van Wies, Carla en Bas

Op deze regenachtige zaterdagochtend ontmoeten wij elkaar bij de ingang van park Langerhuize.
Femke, Birgit en Jaap hebben zich voorbereid om een en ander te vertellen over dit gebied.

Jaap licht de ontstaansgeschiedenis van het gebied toe en vertelt over bijzondere planten die hier in dit seizoen alleen nog ondergronds aanwezig zijn. Er staan veel sneeuwklokjes, wilde hyacinthen en paarse schubwortel. De schubwortel parasiteert op wortels van de populier en de wilg, soms op wortels van de els en de hazelaar.
Jaap heeft een knol van de herfststijlloos met uitlopers meegenomen. Herfststijlloos heeft geen blad, de lila bloem lijkt op een krokus en komt rechtstreeks uit de knol. In het begin van de herfst zijn deze bloemen hier te vinden.

Femke laat zien dat sommige bomen “geringd” zijn. In de bast is circulair een verwonding aangebracht om toch al ten dode opgeschreven bomen versneld te laten afsterven. De dode boom levert goede mogelijkheden voor vogels zoals de specht en ook voor insecten. De sporen van deze Verslag van de IVN Natuurgidsencursusexcursie op 7 november 2009
dieren zijn goed waarneembaar.
Ook vertelt zij over de hier en daar aangebrachte takkenrillen die een goede schuilplaats vormen voor bijvoorbeeld de bunzing, egel, hermelijn en insecten. De aanwezigheid van insecten is weer van nut voor de vogels.

Birgit heeft zich toegelegd op de paddenstoelensoorten. De soorten die wij gezien hebben zijn o.a.
de hertenzwam, bundelmycena, reuzenbovist, zwavelkop, judasoor, taailing en de gekraagde aardster. Op oud hout groeien het geweizwammetje, de rode meniezwam, het oranje knoopje en houtskoolzwammetjes.

De bedoeling van de ochtend is om ons bezig te houden met de ecologie van het landschap.
Carla heeft graafgereedschap, loeppotjes en dergelijke meegenomen. Door de barre weersomstandigheden hebben wij ons beperkt tot het vangen van een miljoenpoot en een Aziatisch lieveheersbeestje met witte wangplaten.

Bas vertelt over de invloed van het licht op de bomen. De natuur ontmengt de kleuren van het blad: het donkere groen wordt onttrokken aan het blad en wordt via het steeltje terug in het takje gebracht. Daar wordt de energie opgeslagen.
De vraatsporen van insecten zien we in een aantal boombladeren. De nerven van bladeren hebben een hoog kalkgehalte. Kevers houden hier niet van en knagen rondom de nerven. Slakken en rupsen daarentegen eten vanaf de rand van het blad inclusief de nerven.
Larfjes laten vaak een netwerkje in het blad staan.
Er staan drie grote bomen langs het pad, een wilg, een berk en een haagbeuk. Als we gevoeld hebben aan de respectievelijke stammen komen we tot de conclusie dat de stam van de berk het warmst aanvoelt. Dat komt door het luchtlaagje, een soort bontjasje, dat tussen de bast en de stam zit. Daarna volgt de wilg, die een dikke onregelmatige bast heeft. De gladde buitenkant van de haagbeuk voelt ijskoud aan.

Aan het eind van het pad staan we op de Veendijk die bezig is langzaam in te storten net zoals in Wilnis niet zo lang geleden is gebeurd.
We zien daar nog een aantal bijzonderheden zoals:
zwarte nachtschade
peterselievlier
reuzenzwam
stijfselzwam
een uilenkast
een groene kikker die onder schors van een oude gevelde boom bivakkeert

Verder hebben we verscheidene bruine kikkertjes gezien en restantjes van een rivierkreeftje, waarschijnlijk door een reiger of kraai gepakt.

Vogels: roodborst en veel luidruchtige halsbandparkieten.

Iets eerder dan gewoonlijk is de excursie beëindigd. In min of meer deplorabele toestand is de ene helft van de groep rillerig naar huis gegaan. De anderen hebben bij Carla thuis nog koffie gedronken.
Ondanks de weersomstandigheden was het vandaag alweer de moeite waard en viel er veel te leren.

Ida Oosterhof
7 november 2009

woensdag 21 oktober 2009

zaterdag 26-09-2009

Excursie Diersporen
26-09-2008
Nationaal Park Zuid-Kennemerland
Bloemendaal
Verslag: Erik Weenink

Onder de bezielende leiding van Gabriel Bakkum krijgen we onze eerste veldervaringen met diersporen in de duinen rondom het duinmeertje ’t Wed (ingang Koevlak). Nog niet eerder hebben we een rondleiding gehad van iemand die met zo veel enthousiasme wist te vertellen over drollen, keutels en poep. Onze ogen werden geopend.

Gabriel zei dat we geen lange wandelingen hoeven te maken om veel te kunnen zien. Dat blijkt al meteen wanneer we het kleine duinmeertje naderen. We zien vele verschillende afdrukken van diverse Homo Sapiens die al vroeg begonnen zijn met allerlei lichamelijke oefeningen ter bevordering van lichamelijke gezondheid. Maar er blijkt nog veel meer te zijn. Het is fijn dat we het vandaag droog hebben. Maar jammer dat het afgelopen nacht niet heeft geregend, want dan zou er een klein opgedroogd korstje zand aanwezig zijn waarin diersporen uitstekend in kunnen worden afgedrukt. Wel is het zo dat bij warm en zonnig weer die korstjes in de loop van de dag verdwijnen en daarmee vallen de sporen uit elkaar, van vooral de kleine diertjes zoals vogeltjes (vinken), amfibieën (kikkers, padden) en insecten (kevers).

We lopen al snel tegen konijnensporen aan. Die hebben drie kleine afdrukjes in een rechte lijn en een vierde, links naast de voorste afdruk.
Een vossenspoor dient zich aan en al snel blijkt dat die overal te vinden is. Een vossenpoot heeft een kuitje in zijn poot wat een bultje in het zand achterlaat. Er is een zgn “vossenkruis” te tekenen in het spoor (een X). Bij een hond is het meer een (>-<). Dit komt omdat een vossenpoot ovaler is en bij een hond de zijtenen verder uit elkaar staan. Een kronkelend vossenspoor duidt vaak op een zoektocht naar eten. Een recht spoor op het doelgericht ergens naartoe lopen (bv naar huis).

Langs het Wed zijn veel kraaiensporen aanwezig.
Wanneer vogels in een rechte lijn lopen zijn ze vaak op zoek naar water.
Wanneer Vlaamse Gaaien voedsel aan het verzamelen zijn, lopen ze vaak heen en weer in een rechte lijn van de vindplaats (vruchten bv) naar hun verzamelplaats.
In het algemeen zijn vogelsporen extreem moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Meestal tref je, vanuit een middelpunt, drie tenen naar voren aan en een teen loodrecht naar achteren, vanuit dat denkbeeldige middelpunt. Bij een reiger gaat die achterste teen vlak naast dat middelpunt loodrecht naar achteren.

Aboriginals doen heel veel met sporen. Een halve cirkel symboliseert voor hun de mens.

We treffen een sleepspoor aan tussen het potenspoor door loopt. Dit is meestal een staart van bv een eekhoorn. In ons geval is het lastig te zeggen: er lopen misschien twee of meerdere sporen door elkaar heen.

We zien een spoor van een damhert. De rechter en linker poten zitten vlakbij de denkbeeldige middenlijn. We spreken van een gesnoerd spoor.

De duindoorn heeft bessen weet Carla te vertellen. De bessen zijn eetbaar en bevatten heel veel vitamine C maar zijn ook zuur.

We treffen een amfibiespoor aan.
Amfibieën en reptielen bewegen anders. Ze maken rare “flabberspoortjes”.
Een kikker hopt in principe.
Een hagedis laat een sleepspoor achter vanwege zijn staart.
In dit geval is het een pad, herkenbaar aan de streepjes tussen de pootafdrukjes (sleepspoor van de nagels).

Gabriel laat ons een plek zien waar hij vanochtend een groep vinken actief bezig heeft gezien. Vinken hoppen! Geen sleepspoor te zien. Zo te zien waren ze erg ijverig!

Goed kijken levert een keverspoor op. Deze bestaat uit twee rijen van kleine korte schepjes naast elkaar. In de loop van de dag verdwijnen ze door werking van de zon.

We zien runderkeutels. Als het rund ook nog zichtbaar heeft geplast kun je afleiden of het om een mannetje of vrouwtje gaat. Een mannetje plast naar voren en poept naar achteren. Hieruit kun je de positie van de stier op zn moment van toiletteren bepalen. Bij een vrouwtje wordt dat lastiger want die plast en poept allebei naar achteren. Een knappe kop kan dan aan de “hoek van inslag in het zand” de stand van de koe bepalen…

Typisch spoor van een nordic walker: voetstappen, rechte strepen met regelmatig puntjes in het zand aan beide zijden.

We zien gaatjes in een dode boom. Waarschijnlijk van een specht op zoek naar voedsel. Het kunnen ook gaten zijn waar eikels in kunnen worden verstopt (of verstopt zijn geweest). Dat is een heel gedoe voor die specht. Ze zijn dan steeds bezig om te kijken of het past. Gaan ze het weer verplaatsen, opnieuw proberen etc.

Diepe sporen? Dan zijn het veelal hoefgangers. Bv Damhert, ree.
Als het erg diep gaat zie je soms de bijhoeven aan de achterzijde van de poot. Aan de scherpe diepe punt kun je de voorkant van de hoeven herkennen en daarmee de looprichting.

Aan de waterkant zijn veel vogelsporen te verwachten die water komen drinken zoals meeuwen.

We komen een spoor van een ree tegen. Deze is kleiner dan die van een damhert. Aan de voorzijde is ook een punt zichtbaar en de buitenkant van de afdruk is scherp. De achterzijde is minder duidelijk zichtbaar in het zand. Nu zijn geen bijhoeven zichtbaar.

We komen uitgelopen konijnenkeutels tegen.
Gabriel begint over een prachtig boek uit de jaren ’50:
“ The private life of the rabbit”, Lockly.
De tekenfilm “ Waterschapheuvel” is hier voor een groot deel op gebaseerd.

In het zand zien we een lang spoor, met een scheurtje aan de bovenkant. Vakkundig snijdt Gabriel er een plakje uit. Het blijkt een gangetje te zijn van iets als een worm

Gabriel blijkt een enorme passie voor diersporen te hebben en de verhalen volgens elkaar in rap tempo op.
Hij vertelt over mollen in de winter wanneer er sneeuw op de bevroren ondergrond ligt. De mollen kunnen niet meer in de grond graven en gaan hun gangen in de sneeuw graven. Wanneer de sneeuw gaat smelten wordt het graafspoor zichtbaar.
(Wat gaan mollen eigenlijk doen wanneer de grond bevroren is en er ligt geen sneeuw?)

Veel dieren gaan naar het water om te drinken, zoals rund, paard, schaap. Maar niet alle roofdieren gaan naar het water om te drinken: zij zoeken prooidieren.

We vinden een geleiachtige massa aan de waterkant: “sterrenschot”. Dit zijn de onverteerbare eileiders van kikkers/padden die zijn uitgespuwd door reigers. We zien nu inderdaad ook een reigerspoor.

Enthousiast toont Gabriel ons sporen van een marterachtige. Vier tot vijf tenen, in een kransje. Een marterachtige maakt een viersprong: alle vier poten bij elkaar, rug krom, en tijdens de sprong de rug recht. In gedachten zien we het beestje al voorbij springen alsof het een soort dansje uitvoert. Het is nu niet te zeggen welke soort het is. Het onderscheid hangt af van de maten. Foto’s met een liniaal zijn gemaakt.

Veel dieren zijn in de schemering actief.
We komen op een plek langs de waterkant die totaal is platgetrapt, waarschijnlijk gisteravond en/of vanochtend. In de zomer is het vaak een schaapskunne. In dit geval zien we in ieder geval: damhert, ree en vos.

We lopen van het water af richting duinen. We zien een hele mooie keutel!
Er ontstaat hilariteit in de groep onder leiding van een enthousiaste Gabriel.
Het is een versteende drol van een rund!

We zijn nog niet uitgesproken over konijnen. Hier kun je een hele studie van maken. Bijvoorbeeld over het keutelgedrag van konijnen. Dit is erg variërend en er zijn nog veel zaken onduidelijk. Waarschijnlijk speelt territoriumgedrag soms ook een rol.

Bij een afrastering of hek komen vaak sporen uit (wissels). Deze loopt dan verder door langs het hek of anders er onderdoor als het een klein dier betreft.
Vaak kun je hier haren aantreffen met name aan prikkeldraad.

We vinden een dode spitsmuis. We vragen ons af hoe deze is gestorven. Er is geen bloed zichtbaar of sporen van vraat. Misschien een natuurlijke dood? Het diertje is slap, wat de vraag oproept hoe lang het al dood is. Gabriel legt ons kort uit hoe het zit met lijkstijfheid, “ Rigor Mortes”. Een paar uur na de dood treedt de stijfheid op. Maar dit is tijdelijk want na een paar uur wordt het lijk weer slap.



We zien langs een wissel een overhangende tak met wat haar. Het lijkt aan de hoge kant voor een konijn en zelfs een vos. Maar het is heel zacht haar, zijdezacht. Misschien toch een konijn?

We zien aangevreten dennenappels.
Soms denken we dat ze zijn aangevreten maar zijn ze gewoon door ouderdom uiteengevallen. Goed kritisch kijken dus.
Eekhoorns eten de dennenappels in de boom op maar doen dit slordig. De dennenappels worden rafelig.
Muizen hebben kleinere tandjes en eten veel egaler. Zij laten de dennenappels wat netter achter.

Nog napratend over het spoor van de marterachtige, komt de “wezeldans” ter sprake.
Deze beestjes dansen rondom hun prooi die als het ware worden gehypnotiseerd (bv konijnen) totdat ze toeslaan.

Als toegift van deze interessante excursie zijn we met een kleine groep naar het Middenduin gegaan. Dit bevindt zich achter het bezoekerscentrum “de Zandwaaier”.
Dit is een prachtige vallei te midden van bosrijke duinen. De duinen die hier stonden zijn afgegraven om een aantal grachten in Haarlem te dempen. We zijn langs de rand gelopen naar het zwarteveldmeertje. Hoewel het uitzonderlijk schijnt te zijn hebben we de hele wisentenkudde kunnen zien! Een populatie van 8 tot 10 exemplaren waarvan 6 kalveren (4 kleintjes).

Soms kwamen we ook een paar floristische zaken tegen:
Groene ossentong.
Kardinaalsmuts (2-zaadlobbig). Prachtige rode vrucht (niet eetbaar!).
Wilde tijm.
Geel walstro.
Glad parelzaad.

Ik weet zeker dat de meesten van ons met een andere blik naar diersporen kijken dankzij Gabriel!

maandag 19 oktober 2009

zaterdag 10-10-2009

Verslag excursie Paddenstoelen de Poel / Amsterdamsebos
Datum: 10 oktober 2009
Excursieleider: Henk

We verzamelden bij Silversand. In twee groepen gingen we op pad. Toen we bij de Poel aankwamen viel meteen op dat al het riet gemaaid was. Een heel andere beleving dan tijdens de excursie die we in de lente meemaakten.

Onze groep ging eerst langs de poel en daarna het bos in. We kwamen langs de Poel een Geelwitte Russula tegen die nabij een berk stond. De russula’s hebben grove lamellen. De Geelwitte Russula komt voor op zure tamelijk voedselarme grond en is zeer algemeen. Het is een Mycorrhizavormende paddenstoel die in dit geval in symbiose leefde met de berk. De boomwortels worden door een schimmelmantel omgeven, waardoor uitwisseling van voedingsstoffen plaatsvindt. Ook beschermt de schimmelmantel de boomwortels tegen uitdroging en vergiftiging met zware metalen en met antibiotica tegen aanvallen van parasieten. Henk noemde het een zogenaamde ‘huisapotheek’ van de boom. De paddenstoel en de boom hebben profijt van elkaar en communiceren als het ware met elkaar. De Aardappelbovist stond er in de buurt en leeft ook in symbiose met de berk. In het stukje langs de Poel waren vooral Mycorrhizavormende paddenstoelen (symbionten) aanwezig.

Er ligt weinig dood hout en/of ander dood organisch materiaal langs de Poel, dus is de kans saprofyten tegen te komen ook klein. Saprofyten leven voornamelijk van dood organisch materiaal als plantenresten, dood hout of dierlijke uitwerpselen. Zonder saprotrofe paddenstoelen (en afbraakbacteriën) zou de natuur in zijn eigen afval omkomen. In het bos kwamen we wel saprofyten tegen, zoals de Gewone Zwavelkop. Deze is te herkennen doordat de hoed fel zwavelgeel is. Omdat in de loop van de tijd de hoed verkleurd, kan de soort nog herkend worden aan de aanzet van de hoed: deze blijft geel gekleurd. Dit is bij de Rode zwavelkop niet het geval.

Een zwakte parasiet is de Berkenzwam, een houtzwam met buisjes. De soort komt uitsluitend op berken voor. Ze beginnen vaak op levende berken die al zwak zijn. Maar als de berk dan eenmaal dood gaat (als gevolg van bruinrot die de paddenstoel veroorzaakt) blijft de Berkenzwam er toch op voort leven als een saprofyt. Parasieten leven ten koste van hun gastheer, zoals hier de berk. Ze onttrekken de voedingsstoffen die voor de boom noodzakelijk zijn om te leven. Niet alle parasieten ruimen vervolgens hun eigenhandig gedode boom op door verder te leven als saprofyt. Er komen vaak ook andere soorten paddenstoelen voor die dan het dode hout uiteindelijk opruimen. Je krijgt dan een opeenvolging van soorten paddenstoelen, totdat de boom ‘op’ is.

In het bos roken we op een gegeven moment een echt aaslucht. Net alsof een dood beest in de buurt was. We gingen driftig op zoek en prompt stond er in de buurt de Grote stinkzwam. Hij had zijn sporen al aan de vliegen verloren, want de hoed was wit. Een stinkzwam komt uit een zogenaamd ‘duivelsei’ welke naar anijs ruikt. Vervolgens groeit dit duivelsei binnen enkele uren uit tot een paddenstoel die naar zeer sterke aasgeur ruikt. Hier komen insecten op af die de kleverige donkerolijfgroene massa erg lekker vinden. Met de uitwerpselen van de insecten worden de sporen van de stinkzwam uiteindelijk verspreid.
De Knolhoningzwam groeide volop in het bos, we kwamen hem overal tegen. Deze soort is in tegenstelling tot zijn parasitaire broertjes, een saprofyt. De soort groeit meestal in bundels op hout.

Ik las dat de grijze gaatjeszwam het hout afbreekt door middel van organohalogenen (gechloreerde koolwaterstoffen, PAK’s) en chloorfenolen, die zij zelf produceert. Deze zelfde eigenschap hebben ook de Zwavelkoppen (Psilocybe) en de Mycena's. Vandaar dat ze naar chloor ruiken.

In het bos was de meeste variëteit aan paddenstoelen. Uiteindelijk hebben we meer dan 50 soorten gezien (zie lijst hieronder). De meeste paddenstoelen die we gezien hebben zijn opruimers (saprofiet). Ook mycorrhiza-vormende paddenstoelen waren er veel. Parasieten hebben we veel minder waargenomen.

Nederlandse naam Groep Levenswijze Opmerkingen
1 Geelwitte russula Russula’s Mycorrhiza
2 Aardappelbovist spp. Aardappelbovist (Scleroderma) Mycorrhiza
3 Rimpelende melkzwam Melkzwam (Lactarius)Mycorrhiza
4 Berke ridderzwam Ridderzwam Mycorrhiza
5 Kleine berkenrussula Russula Mycorrhiza Variabele hoedkleur.
6 Berkenboleet Ruigsteelboleet Mycorrhiza
7 Berkenzwam Zwakte parasiet Uitsluitend op berken
8 Braakrussula Mycorrhiza Grote lamellen
9 Viltige maggizwam Melkzwam Mycorrhiza Ruikt naar maggi
10 Donzige melkzwam Melkzwam Mycorrhiza
11 Gele berkenrussula Russula Mycorrhiza
12 Bundel mycena Mycena Saprofyt Chloorgeur
13 Citroenschijfje? Niet in literatuur te vinden.
Geel klein schijfje op dood hout.
14 Stijfselzwammetje Trilzwam Saprofyt op hout
geleiachtige trilzwam lijkt op kloddertjes stijfsel
15 Langsteel franjehoed Franjehoed Saprofyt
Lamellen zijn dieppaars/zwart, voornamelijk op houtsnippers
16 Oranje aderzwam Saprofyt Veroorzaakt witrot
17 Satijnzwam spp. Satijnzwam Saprofyt of mycorrhiza Veelal giftig
18 Gewone zwavelkop Aanzet van de hoed is geel
19 Grote stinkzwam Stinkzwam Saprofyt
20 Kleine stinkzwam Stinkzwam Saprofyt
21 Kale inktzwam Saprofyt
22 Oorzwammetje spp. Oorzwammetje Saprofyt Voedselrijke omgeving
23 Grauwgroene hertenzwam Hertenzwam Saprofyt
Lamellen vrij, heeft roze sporen!
24 Fopzwam spp. Fopzwam (Laccaria) Mycorrizha Vaak bij jonge bomen
25 Vaalhoed spp. Vaalhoeden Mycorrizha
Lamellen aangehecht, heeft aardappelgeur en hoed iets kleverig
26 Beukenblad mycena Zit op beukenblad
27 Roestbruine kogelzwam Kogelzwam Saprofyt of parasiet op hout
Vooral op beuken
28 Roze knoopzwam Saprofyt
Op dode stammen of takken van met name beuken
29 Gekraagd mosklokje Mosklokje Saprofyt Lamellen aangehecht
30 Helmmycena Mycena Saprofyt
Dwarsschotjes tussen lamellen (met loepje kijken)
31 Kaaszwam spp. Kaaszwam Parasiet en saprofyt sponzig
32 Knolhoningzwam HoningzwamMeestal parasitair, maar deze soort is een saprofyt Heeft rommelige lamellen
33 Pracht mycena Mycena Saprofyt
Op mossige takken en op bladstrooisel (beuk) in loofbossen op klei. Rode lijst.
34 Gewimperde aardster Aardster Saprofyt
In loof- en naaldbos, vnl op strooisellaag.
35 Gewone hertenzwam Hertenzwam Saprofyt Mooie lamellen
36 Bloedsteel mycena Mycena Saprofyt
Na breken steeltje, bloedrood melksap
37 Geweizwammetjes Xylaria Saprofyt
Vruchtlichaam gewei-achtig vertakt.
38 Wortelende aardappelbovistScleroderma Mycorrizha
Alle aardappelbovisten zijn giftig. Vaak op voedselrijke gestoorde bodem
39 Platte donderzwam Ganoderma Parasiet en saprofyt
Gallen zaten onder de hoed.
40 Glazige buisjeszwam Physisporinus Saprofyt Wasachtig korstvormig, onaangename geur op stronken (beuk, berk), soms over de (bos)bodem uitbreidend
41 Beukwortelzwam Wortelzwam Saprofyt, (mogelijk parasitair)
Aan de stamvoet of op wortels van beuken, meestal op enige afstand van de boom.
42 Gewoon elfenbankje Elfenbankje Saprofyt Wit van onderen
43 Grijze gaatjeszwam Wrijven wordt donker, rooklucht
44 Houtknotszwam (ook ‘dodemansvingers’) Xylaria Saprofyt
Zwarte vingers, van binnen wit. Vnl op dood hout beuk en eik
45 Scherpe collybia Collybia saprofyt
Herkenbaar aan ver uiteenstaande, vrij donkere lamellen. Scherpe smaak.
46 Eikenbladzwammetje Collybia Saprofyt
47 Peksteel Polyporus Saprofyt, minder vaak parasiet.
48 Breedplaatstreephoed Megacollybia Saprofyt
Erg lange dikke draden naar zwamvlok
49 Reuzezwam Meripilus giganteus Parasiet Veroorzaakt witrot
50 Krulzoom spp. Krulzoom Saprofyt of mycorrhiza Hoedrand ingerold
51 Wortelende aardappelbovist Aardappelbovist (Scleroderma) Mycorrhiza Alle soorten giftig

Het was een hele leuke en leerzame excursie!
Wijnanda Hulsegge

zondag 11 oktober 2009

zaterdag 10-10-'09

Paddenstoelen rondleiding 10-10-2009

De rondleiding startte bij de ingang aan de Noorddammerweg. De groep verdeelde zich spontaan in tweeën , onze groep ging op stap met Jenny Breij , een zeer deskundige en enthousiaste rondleidster die al “25 jaar in de paddenstoelen zit”, zoals ze vertelde.

Wij begonnen in het Amsterdamse Bos en al gauw zag je de mensen van het rechte pad afgaan en door het struweel en tussen de bomen,zeer geconcentreerd lopen op zoek naar de paddenstoelen. Takken en takjes werden opgetild, stammen en stronken werden aan een nauwkeurig onderzoek blootgesteld.en ook de bodem werd geïnspecteerd, waarvoor de meesten van ons op de hurken gingen. Met behulp van spiegeltjes werd ook onder de hoed gekeken als de paddenstoel weinig voorkwam en ze moesten blijven staan. Andere, meer algemene paddenstoelen werden soms geplukt, maar na het determineren weer voorzichtig in de grond geduwd .
Dit leverde heel wat mooie en bijzondere vondsten op, waarvan heel veel foto’s gemaakt werden.
Maar naast onze ogen spraken we ook de andere zintuigen aan zoals ruiken en voelen. We ” knepen” soms de paddenstoelen want dan gingen ze zo leuk verkleuren of we gingen ze ”melken. Proeven deden we maar niet en dat was meer goed ook want juist op die dag stond er in de krant dat er een vrouw was overleden na het eten van paddenstoelen ( NRC 10-10-2009) en veronderstel dat wij dezelfde paddenstoelen hadden geproefd die die vrouw ophad.

Padden stoelen die we ontdekten waren
A) in het bos

Berkenzwam: deze paddenstoel heette vroeger berkendoder. Het is een parasiet. Hij heeft buisjes en zijn vlees is taai-elastisch

Mycena; is lekker stevig en zit op beukenbladeren
Helmmycena is een van de grootste mycena’s en groeit in bundels op rottend hout, zijn lamellen hebben tussenschotjes
Prachtmycena is zeer zeldzaam, zijn steel is oranjeachtig
Bloedsteelmycena: komt een druppeltje bloed uit als je hem knijpt

Honingzwam: heeft aangehechte lamellen, is houtbewonend. Zijn sporen zijn lichtgevend en geven ‘s nachts een zachte gloed af. Hij heeft zwarte myceliumstrengen; als drop of schoenveters. Hij is zeer algemeen; we zagen er dan ook ontzettend veel van,
.
Ziekenhuisboomkorst; Dit is een wasachtig blauwgrijskorstje dat naar lysol of pleisters ruikt.

Eikenbladzwammetje: kleine, meestal okergelige lamellen. Hij heeft een mooi dun steeltje, zijn naam is verwarrend, want hier staat hij niet tussen eiken maar tussen beuken.

Grijze gaatjeszwam (grijze buisjeszwam); hij zit op een stronk en is een van de weinige buisjeszwammen die grijze poriën heeft.

Zwavelkopjes: ook deze soort hebben we veel gezien in allerlei stadia(van jong tot oud, van klein tot groot). Deze paddenstoelen zijn ook weer gauw verdwenen.
Rode zwavelkop: In bundels groeiend, hoed min of meer steenrood

Elfenbankjes: zijn aan de onderkant wit, gaan een jaar mee, zijn variabel van kleur

Gele korstzwam: is dus een korstje en aan de onderkant wit.

Ggeel hoorntje: komt voornamelijk voor op vermolmd hout en was piepklein

Judasoor: voelt heel zacht aan en voelt ook als een oor. Je kan hem eten (bakken) Hij zat op een vlier
Leuk verhaaltje erbij: Judas kreeg spijt dat hij Jezus verraden had en hing zichzelf op aan een vlier, de vlier boog door , Judas viel er af maar schampte zijn oor. Sinds die dag groeit een trilzwam op de bast van de grote oude vlier.

Zakjeszwam: sporen worden gevormd in piepkleine zakjes, die pas open gaan als de sporen rijp zijn

Platte tonderzwam, deze krijgt er ieder jaar een wit randje bij. Is een buisjeszwam, is algemeen voorkomend. Is houtig en erg stevig om te voelen
Echte tonderzwam; is bijzonder, is een parasiet en zit op levende en dode bomen Hij kan een diameter van ongeveer 30 cm hebben.

Langsteel franjehoed: heeft minuscule franjes.

Grijsgroene hertenstam

Roodporiehoutzwam

Platte houtzwam; deze ruikt lekker zwammig.

Inktzwammen van jong tot oud, in allerlei maten en ook nog misvormde zwammetjes

Stijfselzwam: ziet er vies uit, als stijfsel (grijze kloddertjes,) komt op vermomd hout voor, is een trilzwam.

Schelpjeszwam: schattig wit, de lamellen zie je aan de bovenkant.

Dodemansvingers of houtknotszwam: ze zijn zwart, van binnen wit , als hij open barst komen de sporen naar buiten.

Wortelende aardappelbovist ( als je hem krabt dan verkleurt hij rood ) “worteltjes” aan de zijkant. Als hij openklapt zie je sporen.

Narcisridderzwam ruikt naar gas en heeft felgele , dicht opeen staande lamellen
Ridderzwammen hebben een stevige steel en hoed. Tussen de lamellen en de en de steel zit een “gootje” het is en mycorrhizavormende paddenstoel en gaat
een symbiose aan met bomen.

Glazige buisjeszwam; ze voelen hard aan en bedekken de dode tak nagenoeg en gaan over de grond naar een volgende tak of stronk

Mosklokje is klein en houtbewonend.

Kaaszwam: deze was oud en vies om te zien, kaaszwammen zijn altijd nattig als je erin knijpt.

Reuzenzwam: die eet alles

Witte kluifjeszwam: hoed onregelmatig en zadelvormig gelobd

Witte bultzwam: begint als wit bultje op de stam groeit uit tot een “vogeldrinkbakje.”

Russula: een symbiont

Kleine stinkzwam: heeft bij aanvang een groene kop, die uitgroeit tot een oranjekop. Hij word ook wel ”hondenpikkie” genoemd. Lijkt op een duivenei als hij jong is
Grote stinkzwam: is ook een fallusachtige stinkzwam, is in jong stadium in het ei door gelei omgeven.

Beukwortelzwam: heeft een hele lange steel en een kleverige gerimpelde hoed.

Gekraagde aardster; M. i. het leukste wat we vonden, het is een stervormige openende Stuifzwam. Als hij nog gesloten is, lijkt hij op een tulpenbol.

Spitsschubbige parasolzwam: heeft een ring en als je over zijn hoed wrijft voel je spitsige puntjes.

Schelpjeszwam: klein en wit, op hout.

Kogel houtskoolzwam: Snijd je deze zwam door midden dan zie je een soort ringen.

Hertenzwam: rossig aan de onderkant

Poederparasolzwam, piepklein met duidelijke franje.

b) Paddenstoelen langs de Poel
Bij de Poel is de grond arm en hier leven de symbionten Bomen en paddenstoelen helpen elkaar.

Gele berkenrussula
Berkenboleet is zacht en harig en heeft buisjes.
Baardige melkzwam, is dus melkend.
Rimpelende melkzwam hoort bij de berk.
Viltige maggizwam staat bij een berk en ruikt naar maggi.
Zwartwordende wasplaat Ze beginnen roodachtig en staan in gras
Gele aardappelbovist is giftig
Trechterzwammetje is heel klein
Berkenridderzwam is bijzonder en is ook de laatste paddenstoel van deze opsomming.


Voldaan en met veel nieuwe kennis gingen we naar huis .
Heel veel dank voor de fantastische rondleiding.
Hanny van Oostendorp

zaterdag 26-09-'09

Diersporen zoeken
Nationaal Park Zuid-Kennemerland, ingang Koevlak
Excursie 26 september 2009, onder leiding van Gabriël Bakkum

Op deze mooie nazomerochtend nam Gabriël Bakkum nam ons mee eerst mee naar Het Wed, een gegraven recreatiemeer dichtbij de ingang Kennermerduinen/Koevlak. Aldaar werd door grote groepen mensen gejogd, waardoor er al heel wat vertreding van diersporen had plaatsgevonden. Toch wemelde het in het brede zandgebied langs het meer nog van de verse prenten van allerlei dieren. Het gebied is in trek bij de dieren vanwege het water, maar ook vanwege voedselresten in de afvalbakken.

De eerste prenten die we zagen waren de loop- en zitsporen van konijnen: bij het loopspoor staan de afdrukken van de twee grote achterpoten voorop en daarachter min of meer op de spooras de sporen van de twee kleinere voorpoten. Bij zittende konijnen zijn de afdrukken van de achterpoten diep.
Verderop liep een dubbelspoor van vossen, een grotere en een iets kleinere (ouder en kind?). De kenmerkende verschillen tussen honden- en vossenafdrukken waren duidelijk te zien: (1)de vos heeft een langwerpiger voet, daarom een ovaler spoor, je kunt via het midden van de afdruk een denkbeeldig kruis naar de omtrek trekken, het zogenaamde “vossenkruis”, bovendien is (2) de middenruimte tussen de zoolkussentjes bij de vos groter hetgeen resulteert in een bultje middenin het spoor. Even later vonden we ook vossenpoep, met het kenmerkende puntje. Zo te zien had er konijn met bessen (mogelijk wegedoorn) op het menu gestaan.

Bovenaan het duin vlak voor de bomengrens waren rondom een groepje dode bomen een aantal interessante sporen van kleine dieren te zien: een soort rupsbandspoor van een kever (schept hoopjes zand om), een paddenspoor (nageltjes zichtbaar, beetje draaiend om spooras) en een massa pootafdrukken van kleine vogeltjes.

Weer dichterbij het water in het vochtige zand waren veel afdrukken van vogels, onder andere meeuwen (zwemvlies) en kraaien. Ook afdrukken van de poot van de blauwe reiger: kenmerk achterteen is korter dan de voorteen en staat een beetje schuin ten opzichte van de voorteen. Heel bijzonder was dat we aan de waterrand sterrenschot vonden. Sterrenschot is geleiachtig braaksel van (o.a.) een reiger dat bestaat uit gelei,eieren en eierstokken van kikkers, in de maag van de vogel opgezwollen en vervolgens uitgespuugd.

Zoals te verwachten ontbraken de sporen van damherten en reeën niet. Mooi was te zien dat deze dieren een gesnoerd spoor hebben en dat soms de afdruk van de achterpoot samenvalt met die van de voorpoot. Het verschil in grootte tussen damhert- en reeprent was duidelijk. Bij het damhert zijn meestal de bijhoeven te zien, bij het ree niet. Bij het ree staan bovendien de afdrukken iets naar buiten gericht (scherpe buitenrand).

Als verrassing vonden we tussen de vele voetsporen van de joggers in het natte zand ook nog het spoor van een marterachtige: een sprongspoor met afdrukken in groepjes van vier dichtbij elkaar staande prenten met heel duidelijke teenafdrukken.

Het tweede deel van de excursie voerde ons tussen de struiken., loof- en naaldbomen door op zoek naar wissels en vraatsporen. We roken allen aan de ingang van een konijnenhol om na te gaan of het nog bewoond was (onduidelijk resultaat) en zagen vele smalle wissels (snoergang herten/reeën). Door het ontbreken van haarresten en uitwerpselen was niet te determineren welke dieren van de wissels gebruikmaken. Wel zagen we hier en daar een schuurboom van hert of ree. In het naaldbomenbos deed iedereen zijn best om dennenappels met vraatsporen (een muis doet het netter dan een eekhoorn) te vinden, maar dat viel niet mee. Gabriël keurde de meeste van onze vondsten af.

Na afloop van de “officiële” excursie is een kleine groep cursisten met Gabriël meegelopen naar de wisentenweide in het Kraansvlak. In 2007 en 2008 zijn hier in totaal zes wisenten uitgezet. Inmiddels zijn er al vier kalfjes geboren. We hadden geluk en hebben de gehele kudde goed kunnen bekijken. Een mooi slot van een interessante excursie.

Met dank aan Gabriël voor zijn enthousiaste begeleiding en de vele verrassende ontdekkingen en aan Gert-Jan voor zijn mooie foto’s die ik als geheugensteuntje en voor de beschrijvingen heb gebruikt.

Tips:
• Private Life of the Rabbit, auteur R.M. Lockley. Aanbevolen door Gabriël.
• Wel en wee van de wisenten in het Kraansvlak: www.wisenten.nl


Nog meer interessante dingen:
- insectengang, horizontaal vlak onder (nat) zandoppervlak
- wildeasperge draagt mooie rode bessen
- eikengallen
- duindoorns staan vol bessen
- hetzelfde geldt voor meidoorn, wegedoorn en kardinaalsmuts
- uitwerpselen van reeën, konijnen, ganzen en runderen
- dode bosspitsmuis
- gaatjes van insecten of spechten in dode bomen
- sporen van honden (verboden toegang!)
- eikelverzamelende gaaien

Trudy du Chattel

maandag 14 september 2009

zaterdag 12-09-'09

Verslag Thijssepark excursie 12-09-2009
Margo de Ket

De eerste excursie in het Thijssepark was in het voorjaar. Nu is het herfst en zijn we er om zaden, vruchten enz. te zien.
Het Thijssepark is aangelegd als een verzamelpark voor allerlei inheemse plantensoorten.
Het is dus een botanische verzameling.
Het park zelf is in Engelse landschapsstijl ingericht. Dat houdt in dat er diverse landschappen zijn nagebootst, inclusief de grondsoort en daarin voorkomende beplanting. Ook door de indeling van het park, de lijnen van de vijvers en stukken vegetatie, en de paden erdoorheen, wordt ruimte gesuggereerd waardoor de beperkte omvang van het park niet opvalt.
Ook de aanplant van kruiden, struiken en bomen geven in de hoogte een bepaalde opbouw en ruimte.
Maar………het doel vandaag was om te kijken naar hoe zaden en vruchten eruitzien, en daaruit op te maken hoe de verspreiding zou kunnen plaatsvinden.

Ik geef hier een opsomming van een aantal planten die we gezien hebben, al dan niet met zaden en wetenswaardigheden, of tips om ze te herkennen.

Het is zinvol om de planten nog eens op te zoeken.
Voor het nazoeken over zaden; het boek ‘Verspreiding van zaden’, van het knnv is erg mooi en handig.

Bloeiende Hop.
De mannelijke bloemen zijn groen/gele trosjes van bloemen die vnl meeldraden zijn en nauwelijks kroonbladen bezitten. De vrouwelijke hop laat de typische hop-bellen zien.

Brede wespenorchis.
Deze heet zo omdat aan de voet , de bladeren breed zijn. De zaadjes zijn zeer fijn, en bevatten geen reservevoedsel. De zaadjes moeten in grond terecht komen met de juiste mycorhyza-schimmel, en dan ontkiemen ze. De zaadjes zijn wel tot op 5 km hoogte in de lucht gevonden, dus vliegen flink mee met de wind.
Bij het uitgraven van een orchis is het dus ook zaak om een flinke kluit mee uit te graven, omdat de schimmels nodig zijn voor het wortelstelsen. Maar wie van ons zou dat doen….

Bosviooltje, 2e bloei.
Veel planten bloeien rond de dagen dat dag en nacht ongeveer even lang zijn. Dus in het voorjaar en in de herfst.
De zaadjes bevatten mierenbroodjes, dat is een deel met glucose, en mieren slepen dat mee en zorgen zo ook voor verspreiding.

Gagel.
De gagel heeft een sterke geur (goed tegen ongedierte!), is vettig, en de zaadjes die in trosjes aan de plant hangen, zijn daardoor niet aantrekkelijk voor allerlei insekten of vogels. De zaadjes kunnen drijven op water, en zo ergens anders terecht komen.

Knikkend nagelkruid.
Kleine zaadjes met haakjes eraan. Die blijven in de vacht van langslopende dieren hangen, en worden zo verspreid.

Salomonszegel
Heeft donkerblauwe bessen op ‘fazanthoogte’ aan de stengel hangen. Voor mensen is de bes giftig.

Gele lis
Heeft grote zaaddozen, 3-kantig, waarvan de zaadjes een kurklaagje hebben. Daarmee blijven ze drijven. Zonder de kurklaag zinken ze. Ze kunnen via het water dus ergens anders terecht komen.

Bloeiende klimop
Heeft andere blaadjes dan de rest van de plant. Aan de typische klimopstengels zitten hechtwortels. De uitlopers waaraan de bloei ontstaat heeft rondere bladeren, een bol/stervormige bloeikop en geen hechtwortels aan de stengel. Dus als je die uitlopers zou stekken, krijg je een klimop die niet kan klimmen!

Herfsstijlloos (soort krokus)
Bevat colgicum, giftig. In het voorjaar geeft de plant bladeren, in de herfst pas een bloem.

Appelbes
Inport. Bloemkroonrest aan de onderkant van de bes (na bestudering bleek dat bij de meeste bessen het geval!). De bladeren kleuren in de herfst donkerrood.

Akelei
Vier hulsjes die bij drogen openspringen, zo valt het zaad er uit.

Zaagblad.
Het onderste blad heeft een gezaagde rand. Het zaadpluis verwaait.

Bolderik (akkeronkruid)
Het zaad is giftig. Boeren willen het niet graag op hun land. Als het meegeoogst wordt en in meel terecht komt is dat niet gezond.
Sluipwespen worden ingezet ter bestrijding van schadelijke insekten in het gewas. Maar, die hebben zelf ook voedsel (nektar) uit bloemen nodig. Daarom is het nodig om ruige stroken wilde bloemen rond akkers te hebben.

Sporkehout of vuilboom.
Lijkt op wegedoorn maar heeft geen doorns en de bessen hangen meer los verspreid. Ook bloeit de boom langer door, en zijn de bessen niet allemaal tegelijk rijp. Er hangen dan verschillen in kleur en rijpheid aan de boom.
Alle delen van deze boom zijn laxerend.

Beenbreek
Bloeit geel ,maar heeft een oranjebruine zaadpluim (aar). Verhoute stengel. In de zaadjes zit wat lucht, dus verspreiding mogelijk via wind en water.
De plant groeit vanuit een pol in een circel naar buiten. In die circel ontstaat een kuil. Hierin kunnen koeien struikelen. De plant groeit op kalkarme grond, waardoor er weinig kalk in het voer voor de grazers komt.

Stekelvaren;
Valt onder de niervarens (vorm van sporen) en heeft miniscule stekeltjes aan de bladranden.
Naaldvaren
Elk blaadje eindigt in een naaldvormige punt.

Tongvaren,
Het blad heeft een gegolfde rand naar is niet ingesneden. Lijkt op de kamerplant varen.

Vrouwtjesvaren
Fijn verdeeld blad.
Mannetjesvaren is wat grover. Bladeren komen uit een punt. De sporen zijn niervormig met een deukje erin.

Moerasvaren.
Bladeren komen niet uit een punt, maar verspreid uit wortelstokken. Niet hoog.
Groeit langs de waterkant, op vochtige stukken.

Dubbelloof
Twee soorten bladeren komen los uit de grond. Geveerde bladeren, waarvan een soort steriel is, en de ander met iets smallere deelbladeren sporen bevat.

Koningsvaren
Is groot. Na de bladtop groeit het blad met een steel door, alleen met sporen.

Driehoeksvaren
Een niet hoog varentje, met een blad dat de vorm van een driehoek heeft.
Gebogen driehoeksvaren idem, maar er zit in het middelste blad een knik.

Lavendelheide.
Lijkt een kruising tussen de bloem van lavendel en rozemarijn.

Blauwe bosbes.
De blaadjes worden knalrood in de herfst en vallen af. Gezonde blauwe bessen.
Verspreiding door opgegeten en uitgepoept worden.

Moerashersthooi.
Familie van de hertshooi, maar heel klein en laag. De gele bloem is zelden helemaal open.
Hertshooien zijn te determineren op de stengel waar een soort randen op zitten.
St Janskruid.
De knop ‘bloed’ rood sap wanneer je hem fijnknijpt. Gebruikt tegen depressie.

Hertshoornweegbree.
Smalle blaadjes met de uiteinden als van een gewei. Eetbaar. (zie ten Katemarkt)
1 -Stijlige meidoorn.
Ter herkennen aan 1 zaadje in de vrucht. Zitten er 2 zaadjes is is het een………2-stijlige!

Galigaan.
Grote rietachtige oeverplant. Cypergras (3-kantige stengel). Mooie pluimen met zaadtrossen.

Brem.
Verfbrem, heeft geen stekels, en heeft dunne kruidige blaadjes.
Stekelbrem.
Laag, dikke donkere blaadjes en veel stekels.
Bezembrem is hoog en heeft lange takken die voor bezems werden gebruikt.

Lijsterbes.
De rode bessen worden veel door lijsters gegeten en de zaadjes uitgepoept .

Maretak, vogellijm
Parasiet. Door de ‘lijm’ blijft de bes aan de snavel van de vogel plakken. Die veegt zijn snavel schoon aan een tak, en maakt daarbij een schaafwondje waar het zaadje in kan kiemen.
Per jaar vertakt de maretak zich 1 keer. Je kunt dus tellen hoe oud de plant is. Komt vnl voor op bomen die op kalkrijke grond groeien. Vandaar dat ze bij ons vnl in Limburg te zien zijn en in Frankrijk bijna overal.

Eenbes of doolwortel
Het ‘dolen’ komt van de bes, die is giftig of halucinerend .

Wolfskers of atropa belladonna.
Gebruikt om pupillen te verwijden voor oogonderzoek, maar verder bij inname erg giftig! De bessen zijn groot glanzend zwart.

Mispels
De mispels aan de boom zijn erg hard. Ze zijn pas te verwerken wanneer ze eerst bevroren zijn geweest en wat gaan rotten.
Dan ook vallen ze uit elkaar in de grond en kunnen gaan ontkiemen.

Stinkende gauwe
Heeft zaad met een mierebroodje (olie en glucose) zodat het door mieren verspreid wordt.
Dat geld ook voor de zaadjes van de gaspeldoorn

Avondkoekoeksbloem, donkere ooievaarsbek, en andere soorten hebben zaaddoosjes met puntjes die sluiten bij vochtigheid. Dan heeft het nl geen zin om de zaadjes te verspreiden. Bij droog weer barsten de doosjes weer open.

Verder waren er een aantal mooie bloemen te zien zonder zaad;
Penningkruid, versus boswederik. Lijkt erg op elkaar maar penningkruid heeft een kleinere bloem, al is de gekweekte vorm weer groter.

Dophei groeit op nattere plekken op de hei.
Duizendguldenkruid, is een klein maar erg opvallend roze bloeiend plantje.
Parnassia; een keer zien is kennen. Zeldzaam
Geelhartje is een onooglijk klein wit bloempje met een geel hartje. Zeldzaam.

Guldenroede. Mooie gele bloempluim. De zaadpluisjes verwaaien in de wind.

Krabbescheer steekt met puntige bladeren boven het water uit. Het zuivert het water en brengt de zuurstof er in.

Haagbeuk. In tegenstelling tot de beuk met beukenootjes, heeft deze boom een tros met vleugeltjes waar de zaadjes inzitten.

Als laatste toevoeging; Veel planten met zaaddoosjes die drogen, hebben soms regendruppels nodig om open te springen.

zondag 13 september 2009

Hop / Varen / Beuk / Haagbeuk


zaterdag 12-09-09

Verslag van de voorrondleiding Dr. Jac. P. Thijssepark
Datum : zaterdag 12 september 2009
Door: Jeannette Schenk

Deze keer gaan we in het Dr. Jac. P. Thijssepark op zoek naar vruchten en zaden. De opdracht die wij meekrijgen luidt: vraag je af hoe het zaad verspreid wordt.
Allereerst nog even ophalen waar dit park voor staat. Het Jac. P. Thijssepark is, zoals Carla dit noemt, een soort Artis. Verschillende in Nederland voorkomende landschappen zijn hier terug te vinden. Vandaar ook dat je in het park planten bij elkaar ziet staan die je in de natuur niet snel tijdens een wandeling tegen komt. Het park is ingericht in de Engelse landschapsstijl. Het is een klein park maar door het gebruik van bochten in paden lijkt het veel groter en kun je na elke bocht iets nieuw verwachten. Dit wekt de bezoekers nieuwsgierigheid op. Door gebruikmaking van zowel de kruidlaag, struiklaag en bomenlaag loop je in een soort kom. Dit geeft het gevoel dat er veel gebeurt en veel te zien is. Er zijn twee paden, verdwalen kan niet. Maar sommige bezoekers hebben wel het idee dat ze verdwalen.
De Hop aan de ingang kent alleen mannelijke bloemen, er zijn geen kroonbladeren en geen stamper. Wel zijn er meeldraden. De vrouwelijke bellen zijn niet te vinden. Het idee is dat we te maken hebben met de 2e bloei. Iemand merkt op dat het blad heel scherp is. Oppassen dus.
Het in de schaduw staande Kruiskruid verspreid het zaad door gebruik te maken van parapluutjes aan de zaden. De wind neemt deze zaden mee. Het meest bekende voorbeeld hiervan is de Paardenbloem. Al pratende komen we op de vraag wat nu het verschil is tussen een boom en een struik. Bas verteld dat er biologisch gezien geen verschil is. Voor de overheid heb je te maken met een boom als de stam 15 cm in doorsnee is. Zo heb je een criterium voor het aanvragen van een kapvergunning. Het heeft ook iets subjectiefs. Als je verteld over de drie bomen die je in je tuin hebt dan maak je daarvan in je hoofd een plaatje. Dat plaatje ziet er anders uit dan wanneer er gesproken wordt over drie struiken.
Het hele jaar door is er sprake van verspreiding van zaden. Er zijn voorjaarsbloeiers, de Wilg bloeit in februari/maart en is in mei het zaad al kwijt. De Klimop bloeit nu en raakt het zaad nog later in het jaar kwijt. Van het ene onderwerp komen we op het andere. Bladeren zijn mooi groen van kleur maar in de herfst worden ze mooi rood/geel en daarna bruin. De groene kleur komt van de bladgroenkorrels die zonlicht omzetten in energie. De bovenkant van het blad vangt meer licht op dan de onderkant en is daardoor groener van kleur. De bladgroenkorrels zijn belangrijk, zij zijn als het ware de energiefabriek van de plant en dus heel belangrijk voor de boom of plant. In de herfst valt er minder licht op het blad. Nu treedt een mooie mechanisme in werking. De boom haalt de zo belangrijke bladgroenkorrels uit het blad en slaat dit op in de takken en knoppen. Hierdoor verkleurt het blad. En in het voorjaar stuurt de boom deze bladgroenkorrels weer naar het nieuw gevormde blad. Ook algen hebben bladgroenkorrels.
Varens hebben sporen. Er zijn varens die op alle bladeren sporen hebben, maar er zijn er ook die bladeren hebben met en zonder sporen. De bladeren met sporen komen dan boven die zonder sporen uit. Dit vergemakkelijkt de verspreiding door de wind. Dit fenomeen wordt ook wel dubbel loof genoemd.

Wij vinden veel Lijsterbes bessen op de grond. Tijdens de wandeling kan je aan de groep vragen of zij bomen kennen met een stinkend begin? Dit is het geval bij o.a. de Lijsterbes. Het vlies om het zaad van de Lijsterbes zal niet zomaar ontkiemen. Het zaad komt pas vrij nadat het vlies door sterke maagsappen is verteerd. Wanneer een vogel poept komt het zaad vrij samen met meststoffen. Kun je je een beter begin voorstellen? De bessen die op de grond liggen ontkiemen dus niet. De boom voorkomt zo ook dat er vlak bij de stam jonge lijsterbesjes komen die gaan concurreren met de moederplant.
Bessen verschillen van kleur, rood, geel, donker blauw, geel. Insecten kunnen de rode kleur niet goed zien. Daarom heb je hier weinig rode bloemen. Maar vogels kunnen deze rode kleur goed zien. De planten maken daarvan gebruik voor de verspreiding. Ze zijn meer of minder aantrekkelijk voor dieren. Bessen hangen op verschillende hoogte. Dat is van belang voor de verspreiding. De bessen van de Salomonskelk die laag bij de grond, onder het blad zitten hebben vogels nodig die de bessen van de grond eten of bijvoorbeeld Fazanten die wel groot genoeg zijn om ze rechtstreeks van de plant te halen.
Het Nagelkruid heeft gele bloemen en het zaad heeft klitten. Sommige klitten zijn groot en kun je makkelijk van kleren of uit je haren halen. De klitten van het Heksenkruid zijn zo klein dat je ze niet zomaar kwijt bent. De verspreiding vindt plaats door te blijven haken aan de vacht van dieren en de kleding van mensen. De Meidoorn heeft onder andere Merels, Lijsters, Gaai en Eekhoorn nodig. De zaden worden gegeten en elders uitgepoept of elders begraven als voedselvoorraad. Je kunt dit laatste herkennen als vlak bij elkaar boompjes ontkiemen. Deze zaden zijn, niet teruggevonden, vergeten of niet nodig omdat er genoeg voedsel was.
De Klimop bloeit nog net maar er wordt ook al zaad gevormd. Wij staan even stil bij de vraag waarom in het Thijssepark de Klimop is aangeplant. Het is een plant die moeilijk in toom te houden is. Wij komen tot de conclusie dat de plant grote waarde heeft. Het biedt nestgelegenheid en een schuilplaats voor vele dieren, schaduw en bloemen trekken veel insecten aan. De aarde onder de plant is vochtiger dan in de omgeving en dat is bijvoorbeeld weer goed voor vocht minnende dieren. De plant is niet echt schadelijk voor de boom waar hij in en omheen groeit. Wel kan het slapende knoppen belemmeren om uit te komen.
Als we een afgevallen blad oprapen zien wij vraatsporen. Een insect heeft tussen de twee bladdelen haar eitje gelegd. De larve doet zich te goed aan de bladgroenkorrels en laat een mooi vraatspoor achter. Als je goed kijkt zou kunnen zien dat het vraatspoor breder wordt naarmate de er meer gegeten wordt. Of dit echt zo is hebben wij niet vast kunnen stellen. De vraatsporen lijken altijd te beginnen bij de nerf.
De Cypergras Galigaan verspreidt het zaad via het water. Bij Brem springen de koppen open ook wel springzaad genoemd. Het zaad van het Wilgenroosje wordt door de wind verspreid en de zaaddoos van de Brem draait zicht open. Soms zit er aan het zaad een wit puntje. Dit is een opeenhoping van suikers. De mieren smullen hier van en gaan met het zaad aan de wandel. Deze zaden worden ook wel mierenbroodjes genoemd. Dit fenomeen komt veel voor bij peulvruchten.
De Beuk en de Haagbeuk kun je ook aan het zaad uit elkaar houden. De Beuk kent de beruchte beukennootjes en dan denk je gelijk aan verspreiding door knaagdieren en vogels. De Haagbeuk daarentegen heeft noten met vleugeltjes dus is wind belangrijk voor de verspreiding.

Op de terugweg zien we Libellen eitjes leggen in het water. Sommige mannetjes hechten zich daarbij vast achter de kop van het vrouwtje. Dit doen ze om te voorkomen dat andere mannen hun kans grijpen voordat zijn genen zijn doorgegeven.

Er zijn twee hele leuke en educatieve, ruime, vijf minutenpraatjes. Leo vertelt over de Muskusrat, het Waterkonijn. Frank-Peter vertelt over het natuureffect dat Pingo heet. Meer informatie hierover via
http://www.demagievanhetlandschap.nl/ .
Boekentip: Verspreiding van zaden, uitgegeven door de KNNV
Voor smulpapen, als wij de Belgen mogen geloven.Een op Smulweb gevonden Muskusrat recept
Stoofpot van muskusrat (waterkonijn)
In Nederland ongebruikelijk, in België op de kaartBereidingstijd:
20-30 minutenGang: HoofdgerechtKeuken: Belgische keukenSmaak: PittigTechniek: StovenSoort gerecht: Hoofdgerecht, Stoofpot van muskusrat (waterkonijn)
Ingrediënten voor 4 personen
2 muskusratten, gefileerd, in stukken gesneden, 5 eetlepels boter, anderhalve kopje zure room, 1/3 kopje azijn, 5 gesneden sjalotten, zout en peper naar smaak, een halve theelepel tijm, andere kruiden naar smaak
Voorbereiding
Muskusratten worden gevangen door de provinciale muskusrattendienst. Waar die zit, kun je informeren bij de provincie waar je woont. Laat je niet afschrikken doordat ze worden aangeduid als ratten. De Vlaamse aanduiding waterkonijn is veel toepasselijker. Het vlees ervan is zacht.
Bereidingswijze
Smelt drie eetlepels boter in een braadschotel en bak de stukken muskusrat daarin lichtbruin.Meng de room, azijn, sjalotten, zout, peper, kruiden en de rest van de boter.Giet de helft van dit mengsel over de muskusrat.Dek de schaal af en laat dit sudderen op een heel laag pitje.Wees voorzichtig dat je het mengsel niet laat aanbranden.Voeg de rest van het room mengsel toe.Gedurende 10 minuten zachtjes opwarmen tot de saus dik wordt.
Smullen maar.

zondag 6 september 2009

Moeraswespenorchis


zaterdag 27-06-'09

Verslag van Frank-Peter Scheenstra van de excursie naar Texel op 27 juni 2009.

Bij de boot naar Texel stond Carla al te zwaaien, want ik was bijna te laat. De afstand naar de boot had ik toch iets korter ingeschat, dus ik moest op de “Dodenweg” van Alkmaar naar Den Helder toch een paar auto’s inhalen.

Het was heerlijk weer en we fietsten met z’n allen naar De Petten, een gebied van Natuurmonumenten. Hier is een bijzondere kolonie van grote sterns. Het geluid dat deze kolonie produceert is net een groot krijsconcert wat je overweldigt. Verder waren bij deze kolonie bergeenden, visdiefjes, grauwe ganzen, kokmeeuwen, een kleine mantelmeeuw en zilvermeeuwen te zien. In de verte was een vlucht wulpen te zien. De fauna bestond uit kale jonkers, harig wilgenroosje, biggekruid, dat hariger blad heeft dan de paardebloem. Verder stond er gewone berenklauw die al uitgebloeid was hier op Texel, terwijl bij ons in de buurt hij nog moest gaan bloeien. Op de rietbladeren is de duivelsbeet te zien. Carla vertelde hierover een verhaal dat de duivel met allerlei plagen het riet wilde vernietigen: harde storm, maar dan bogen de bladeren gewoon mee. Overstroming, maar het riet kan door de holle stengels zuurstof en kooldioxide transporteren naar de wortels. Brand, maar die kwam niet bij het riet, omdat het in het water staat. Bevriezen, maar toen was het riet van boven al afgestorven voor de winter. Uiteindelijk beet de duivel van woede in het blad, wat we nu nog kunnen zien. Ook was er hennagras te zien met paarsige buigende pluimen en gewone melkdistel, wat gele bloemen heeft met een stekelig blad.

Omdat een aantal mensen de boot hadden gemist werden deze opgehaald op de fiets. Wij gingen over de zeedijk bij de baai kijken. Hier waren veel watervogels te zien: steltlopers zoals wulpen, kluten en grutto’s. Verder was er een groep bergeenden die in één keer met z’n allen opvlogen. Opeens zagen we ook zeldzame zomertortels en daarna gierzwaluwen. In het water groeide zeekraal, wat zeer naar zout smaakte. Verder werd er ook een groenwier (hoofdafdeling) opgevist, waarvan Henk dacht dat het Engelse sla was. Op het duin stonden de grassoorten: duinriet en helmgras. Het duinriet vaart wel bij de voedselrijke regen die veroorzaakt wordt door de uitstoot van onze welvaart. Hierdoor is de diversiteit in het duingebied de laatste tientallen jaren sterk verminderd. In het verleden was er een nog veel mooiere kleurschakering van diverse mossen en plantjes te zien. Helmgras wordt aangeplant om het zand van de duinen te immobiliseren. Van de distels zagen we de speerdistel met een speertje a/h eind van het blad, grote paarse knikkende distels die hun naam eer aan doen en zoet ruiken. Daarnaast stond akkerdistel waarvan de stengel zonder stekels is. Hier zat een soldaatje op: bruin/rood lang kevertje. Gebroken mosselen lagen verspreid in het duin; meeuwen laten ze vallen om op te kunnen eten en eidereenden kraken ze in hun maag of met hun bijzondere snavel (hier waren we het niet over eens). Verder werd verteld dat de grauwe ganzen ruien als ze jongen hebben, omdat ze dan alleen maar grazen en dus niet hoeven vliegen.

De fietstocht werd vervolgd naar natuurreservaat de Geul tevens van NM. Hier vlogen zwarte aalscholvers. Op de grond stond het hazepootje. Dit is een klaversoort die op een bontje lijkt. Verder gele rolklaver en reigersbek. Bij de laatste zitten meerdere bloemetjes in een trosje (kolonie) i.t.t. de ooievaarsbek die met z’n tweeën (paartje) is. Ook lijkt de reigersbek op een vliegende reiger met een knik in de nek. De gewone hoornbloem heeft 5 ingesneden kroonbladeren. In bloei stonden het gewone wilgenroosje, de kamperfoelie en dauwbraam. In de duinen is het niet verstandig om bramen van vlak bij de grond te eten, omdat de vossen hierop kunnen plassen, wat ziektes kan bevatten. Boven kniehoogte kan je ze veilig plukken. En passant nam een sluipwesp een groene rups mee. Langs de kant stond een mooie gele morgenster en verderop ook uitgebloeide exemplaren met grote pluisbollen zoals paardebloemen. Volop aanwezig was het jacobskruiskruid met zwart/gele rupsen van de St. Jacobsvlinder. Volgens Wies heet het jacobskruiskruid nu jacobskruid en is deze nu in een nieuwe familie van de Jacobae ingedeeld, omdat taxonomisch onderzoek dit heeft aangetoond. Hier was vervolgens een discussie over met Henk. Elke nieuwe druk zijn er weer naamswijzigingen en andere familie-indelingen; zeker door het DNA-onderzoek dat tegenwoordig wordt verricht. Verder was er ook verwarring of het nu de St. Jacobsvlinder of de St. Jansvlinder betrof, omdat de laatste meer bij het St. Janskruid hoort. Het bleek toch Sint Jan te zijn wat klopt met zijn naamdag die verband houdt met de zonnewende: 24 juni. We vingen ook nog 2 parende exemplaren. Tussendoor zagen we een vlucht lepelaars en op de grond ratelaars. Dit zijn indicatorplanten voor orchideeën, die we later dus ook zagen: vleeskleurige orchis, de paars gekleurde moerasorchis en ook paarse rietorchis met lichte vlekjes, gevlekte orchis en waarschijnlijk de brede orchis. Uiteindelijk zagen we de ook voor de eilanden specifieke moeraswespenorchis. Van de lipbloemige zagen we de gewone brunel en het eveneens paarse glidkruid.

In een vochtig duinvalleitje kregen we de opdracht om met gidsen allerlei plantjes te determineren in koppels van twee: egelboterbloem, moeraswalstro met 4 kroonblaadjes in een kruis, witte klaver, de schermbloemige waternavel en het kleine gele muurpeper. Tussendoor sprongen rugstreeppadjes en fladderde een bruin zandoogje. Verderop zagen we ook voor de eilanden specifiek: wintergroen. Eikvaren en kale jonker waren verderop te aanschouwen.

In de middag moest ik het stokje overgeven aan Erik, maar ik heb nog wel een paar bijzondere dingen opgeschreven: een blauwborst die zat te zingen in de boom, een vliegende bruine mannetjeskiekendief en wat ik heel mooi vond was oranje havikskruid. Dit was een soort paardebloem maar dan prachtig oranje. Verder een mooie donkerrode wateraardbei en kruipwilg dat veel kleiner/lager is dan dat je van een wilg verwacht. Henk merkte hierbij op dat Holland niet van hol/laag land is afgeleid, maar houtland betekent. Toen we bij een moerassig dalletje kwamen zagen we daar hele leuke kleine groene blaadjes in het water staan; dit bleek kleine moerasweegbree te zijn. Ook was er waterweegbree te zien met 3 kroonbladeren. Door de loep was te zien hoe mooi de kleine bloemetjes van de stijve ogentroost wel niet zijn. Verder nog duivenkervel (een familie), echte kamille, heerlijk zoet ruikende Europese liguster en rode spoorbloem, wat vaak in tuinen staat als vertegenwoordiger van de valeriaanfamilie.

In Den Hoorn gingen we heerlijk op een terrasje zitten met een welverdiend Texelaars biertje, waar de dames ook nog de bloemetjes op tafel gingen determineren: phaselia of paarse slangebloem. Ten slotte zijn we naar het strand gefietst en kwamen we onderweg een grote zilverreiger tegen en aan de andere kant van de weg: veenwortel, in de volksmond waterorchidee genoemd. Hiernaast stond drijvend fonteinkruid, wat op waterleliebladeren lijkt, maar dan kleiner en ovaal. Typisch voor de duinen was ook het zandblauwtje en verderop stond de akkermelkdistel met gele bloemen. Op het strand aangekomen heb ik nog een grote krab gevangen, waarvan zijn rug helemaal begroeid was en mosselen met zeepokken. Na een lekker fietstochtje terug, weer op de boot en als afsluiting van een zeer geslaagde dag hebben Leo met zijn vrouw en ik nog heerlijk Italiaans gegeten op een terras in Castricum.

zondag 5 juli 2009

vrijdag 3 juli 2009

zaterdag 27-06-'09

Verslag IVN-excursie Texel, 27 juni 2009
Eerste deel, tot ongeveer 14 uur
Om precies kwart voor acht waren we voltallig en vertrokken we met de comfortabele combi van Henk naar Den Helder. Daar aangekomen bleken nog enkele mensen op eigen gelegenheid te zijn gekomen, maar de trein was te laat, zodat we met te weinig personen voor groepstarief aan boord gingen. Na een vlotte overtocht op naar de fietsenverhuurder, waar wij onze fietsen – gelukkig met versnelling – in ontvangst konden nemen. Eerste doel was “De Petten”, vogelrijke plasjes langs het Molwerk. Een broedplaats van kokmeeuwen, maar ook zagen we bergeend met een stel jongen, scholeksters, grauwe ganzen en een enkele zilvermeeuw. Henk vond de vogels mooi, maar wees ons ook op het grasland met orchideeën en kale jonker (ook wel moerasdistel geheten naar de latijnse naam). Leo ving een rozekever.
Wij klommen ook over de dijk aan de andere kant, om de wachttijd op de laterkomers te over­bruggen. Mooi uitzicht op de Mokbaai met steltlopers als wulp, kluut en grutto, en tevens grote stern, eidereend en – voor mij de eerste keer in het wild – een paartje zomer­tortels [foto]. Hier groeien ziltplanten zoals zeekraal, maar kliederaars wisten ook een groenwier, wellicht Engelse sla, op te vissen. Frank-Peter kwam te laat tot de ontdekking dat je op een dijk waar schapen grazen niet zomaar overal kunt gaan zitten… Aan de andere kant van de Mok kun je goed over de vlakte heenkijken bij opkomend tij. Drie soorten distels, de geurige knikkende distel [foto], de akkerdistel en de speerdistel bleken er te groeien.
We namen het pad (de blauwe wandelroute) om de Horsmeertjes heen. Op het andere Horsmeertje zag ik een groepje rotganzen; deze wintergasten komen op Texel het hele jaar voor. Spectaculair is de lepelaar­kolonie, waaruit wij zo nu en dan een vlucht zagen overkomen. De voorhoede zag een blauwe kiekendief, die ik helaas heb gemist. In dit gebied maakten we kennis met diverse plantensoorten van vochtige en voedselarme bodem; het was hier en daar behoorlijk nat. De bessen van de duindoorn gisten al aan de struik; dat veroorzaakt dronken lijsterachtigen, maar verklaart wellicht ook de populariteit van duindoornmoes onder Dr. Vogel-aanhangers? De gidsen gingen ons even flink testen door flora’s uit te delen en planten te laten determineren. Gelukkig was mijn boterbloem met de veldgids van Eggelte gemakkelijk thuis te brengen (egelboterbloem). Mijn plantenkennis weer flink uitgebreid dankzij het zwoegen van anderen, maar heel interessant was een sluipwesp die een groene rups versleepte – als voedsel voor haar larven. Het rondvliegend bruin zandoogje zou het imago van deze rups kunnen zijn… Een verpoppende rups van de sint jacobsvlinder (de geelzwarte rupsen zag je overal op het jacobskruiskruid, zonder sint [foto]) en spinsel­motten trokken onze aandacht. Aandoenlijk waren de kleine rugstreeppadjes, donker met een lichte streep over de ruggengraat, die overal rondscharrelden.
Bijzonder in deze omgeving zijn de orchideeën, zoals de vleeskleurige orchis, rietorchis en verderop de fraaie moeraswespenorchis. Het muskuskaasjeskruid, verwant aan malva, is herkenbaar aan de meeldraden die op één stijl staan.
Hierna mocht ik de verslaggeving overdragen aan Joanne. Enkele deelnemers waren al gevlucht voor de warmte en ons vooruitgegaan naar het café, waar zij binnen de koelte en het koele nat opzochten. Na een voor ons groepje kort caféterrasbezoek nog even door naar het strand, en daarna moe maar tevreden de fietsen ingeleverd en met de boot van zes uur naar de vaste wal.
Gert-Jan Roebersen.
Waargenomen planten en dieren:
Planten op familie, namen volgens Henk Eggelte, Veldgids Nederlandse flora, 5e druk (2007), KNNV, Zeist. Vogels volgens Lars Jansson, Complete gids Vogels van Nederland, 1998, Natuurmonumenten,
’s-Graveland.
familie
plantensoort
anjerfamilie
gewone hoornbloem
composieten
akkerdistel
composieten
biggekruid
composieten
gele morgenster
composieten
jacobskruiskruid
composieten
kale jonker
composieten
knikkende distel
composieten
speerdistel
duindoornfamilie
duindoorn
duizendknoopfamilie
schapezuring
ganzevoetfamilie
zeekraal sp.
grassen
duinriet [pluimgras]
grassen
helm [aargras]
grassen
kamgras
grassen
reukgras
grassen
schapengras
helmkruidfamilie
grote ratelaar
helmkruidfamilie
mannetjesereprijs
helmkruidfamilie
stijve ogentroost
kaasjeskruidfamilie
muskuskaasjeskruid
kamperfoeliefamilie
wilde kamperfoelie
lipbloemen
brunel
orchideeën
vleeskleurige orchis
ranonkelfamilie
egelboterbloem
rozenfamilie
dauwbraam
rozenfamilie
duinroosje
sterbladigen
geel walstro (echt walstro)
teunisbloemfamilie
wilgeroosje
vetplanten
muurpeper
vlinderbloemen
hazepootje
weegbreefamilie
hertshoornweegbree
weegbreefamilie
smalle weegbree
wintergroenfamilie
rond wintergroen
korstmossen
IJslands mos
wieren
Engelse sla
Insecten:
Atalanta
Bruin zandoogje
Rozekever
Sluipwesp met groene rups (van zandoogje?)
Spinselmot
St. Jacobsvlinder, vooral rupsen, een verpoppend

Amfibieën:
Rugstreeppad

Vogels:
Aalscholver
Bergeend (met jongen)
Blauwe kiekendief
Eidereend
Gierzwaluw
Grasmus
Grauwe gans
Grote stern
Grutto
Kluut
Kokmeeuw (ook jongen)
Lepelaar
Rosse grutto
Rotgans
Scholekster
Wulp
Zilvermeeuw
Zomertortel

zaterdag 20 juni 2009

zaterdag 13 juni 2009

Na afloop van de excursie heb ik het schriftje met mijn bevindingen een paar dagen angstvallig omzeild. Dat lag niet aan het weer, niet aan mijn medecursisten, niet aan de begeleiding en zelfs niet aan de hondepoep. Zo op het oog lijken grassen, russen en zeggen nogal op elkaar en de verschillen zijn zo miniem dat ze moeilijk waarneembaar zijn. Als je dan én probeert waar te nemen én probeert alles op te schrijven dan wil het wel eens mis gaan. In mijn geval was het willen verslagleggen en tegelijkertijd willen ruiken, voelen en horen een beetje te veel van het goede.
Wat me bij is gebleven is de verwondering over het bestaan van de slag bij Amstelveen (waarover hieronder meer), het genot van het horen van het klaterende geluid van de nachtegaal, het roepen van de koekoek, de geur van het reukgras en de warmte van de zon en niet in de laatste plaats het plezier van het gezelschap van mensen, die je niet hoeft uit te leggen waarom je om de vijf minuten stil moet staan bij een plantje.
Om mijn falen als waarnemer een beetje te compenseren, geef ik jullie nu een zinderend historisch verslag van die gedenkwaardige herfst in 1787.

In 1787 leggen de patriotten,in afwachting van de komst van de Pruisen, rond Amsterdam een waterlinie aan. Op dat moment is de Hand(naar Leiden)weg de belangrijkste toegangsweg vanuit het zuiden. Het omringende land is immers onder water gezet. Op de plek waar onze excursie begint stellen pruisische Huzaren op bevel van de hertog van Braunschweig in de laatste week van september 1787 zwaar geschut op met het doel de Handweg vrij te maken. Voor het krieken van de dag – op 1 oktober - wordt de aanval geopend. Hoe ze ook hun best doen, de Pruisen slagen er niet in om door de verdediging van de patriotten heen te breken, die vanuit wat nu het Oude Dorp is de Handweg onder vuur houden. Negen dagen later capituleert Amsterdam toch en gaat de geschiedenis verder.
Voor de flora en fauna van ons gebied heeft het allemaal niets uitgemaakt. De poel is gek genoeg – na in dertiende eeuw ontveend te zijn – nooit drooggemalen en dat betekent dat het landschap van die gedenkwaardige herfst van 1787 praktisch hetzelfde is gebleven. Alleen de Noorddammerbrug is weg en de kleine waterplas aan de andere kant drooggemalen (nu de parkeerplaats van café Silversant)
Het grote verschil is dat waar toen de Zwarte (of de Schinkel-) polder zich uitstrekte, nu het Amsterdamse bos ligt.

Hieronder volgt een poging om de grassen, russen en zegge(s)/(n), die we gezien hebben in de volgorde waarin we ze gezien hebben te beschrijven. De engelwortel, het zilverschoon, de ratelaar, de orchideeen, de koningsvaren, de kleine lisdodde (brak water!), de viervlek en de zonnedauw moeten volstaan met deze zin.

Nederlandse naam
Latijnse naam
Familie
Kenmerken
Riet
Phragmites australis
Grassenfamilie
Knik in het blad, zogeheten duivelsbijt
In de overgang van bladschede naar bladschijf een vliezig tongetje
Rietgras
Phalaris arundinace
Grassenfamilie
In de overgang van bladschede naar bladschijf een harig tongetje
Ruw beemdgras
Poa trivialis
Grassenfamilie
Stengel voelt ruw aan
Straatgras
Poa annua
Grassenfamilie
De plant is aan een kant plat (‘de bus is erlangs gereden’
Engels raaigras
Lolium perenne
Grassenfamilie
Glanst
Gladde witbol of fluweelgras
Holcus mollis
Grassenfamilie
Zacht, met volle aar, kale stengel
Gestreepte witbol
Holcus lanatus
Grassenfamilie
Zacht, met volle aar, behaarde stengel
Gewoon reukgras
Anthoxanthum odoratum
Grassenfamilie
Zoete, caramelgeur door aanwezigheid van cumarine
Kropaar
Dactylis glomerata
Grassenfamilie
Aren voelen hard aan
Frans raaigras of Glanshaver
Arrhenaterum elatius
Grassenfamilie
Heeft in onderscheid van engels raaigras een gedraaid blad, heeft uitgesproken lange kafnaald aan een kant van
Vossestraat
Alopecurus
Grassenfamilie
Aren rijpen in verschillende stadia
Biezeknoppen
Juncus conglomeratus
Russenfamilie
Lijkt op pitrus, maar heeft compactere bloem
Hangende zegge
Carex pendula
Cypergrassenfamilie

Pluimzegge
Carex paniculata
Cypergrassenfamilie

Heen of Zeebies
Scirpus maritimus
Cypergrassenfamilie

Hennegras
Calamagrostis canescens
Grassenfamilie

Beemdlangbloem
Festuca pratensis
Grassenfamilie

Veenpluis
Eriophorum angustifolium
Cypergrassenfamilie

Veldrus
Juncus acutiflorus
Russenfamilie

Timoteegras
Phleum pratense
Grassenfamilie
‘Timotee buigt mee, vos laat los’


En als slot het onvolprezen versje, dat Wies ons leerde:
Sedges have edges
Russes are round
Grasses are hollow
From the top to the ground

Hieronder nog twee sites, die zeker de moeite waard zijn om te bekijken als je achtergrondinformatie van een gebied nodig hebt. Vooral de site van het kadaster is interessant omdat je over een van de historische kaarten de actuele kaart kan leggen en zo goed kan zien wat er de laatste 100 tot 150 jaar veranderd is.

http://www.historiekaart.nl/
http://www.stelling-amsterdam.nl/